31 okt Bloemendaalseweg 11
Het land van mijn opa.
Wonen en werken op de Bloemendaal in Emst.
Auteur:
Henri Slijkhuis
Inhoudsopgave:
Inleiding
Honderdvijftig jaar geleden waren nog veel van de huidige wei- en bouwlanden aan de westkant van Emst woeste grond. Aan het eind van de negentiende eeuw komt een ontginningsgolf op gang. Na de agrarische crisis van 1875-1890 gaat het weer beter in de landbouw, daardoor wordt het ontginnen van deze woeste grond interessant. Kunstmest en prikkeldraad doen in korte tijd hun intrede. Het landschap verandert ingrijpend in grote delen van Emst.
Vandaag aan de dag maken we van deze ontgonnen gronden weer nieuwe natuur. In de beginjaren van de twintigste eeuw voeren de ontginners echter nog strijd tegen oude natuur. Op kleine, gemengde landbouwbedrijven proberen ze een boterham te verdienen. Men heeft vaak last van te veel of te weinig water op hun grond, zo ook mijn opa. Hendrikus van Huffelen en zijn vrouw Aartje Beekhuis kopen in 1928 woeste grond aan de Bloemendaalseweg in Emst (1). Ze laten daar een boerderij bouwen en ontginnen de grond. Ze blijken achteraf in de achterhoede van de ontginningsgolf te zitten. Hun gronden en boerderij zijn het meest westelijk op de Bloemendaal te vinden.
Hoewel in Vaassen geboren en getogen ben ik in de jaren vijftig vaak op de Bloemendaal. Een aantal herinneringen aan die jaren beschrijf ik in dit artikel. Voor de lezer is het van belang om te beseffen, dat herinneringen als geschiedkundige bron niet de meest betrouwbare zijn. Om dit enigszins te compenseren vindt u in de inzetstukjes wat achtergrondinformatie uit historische bronnen en literatuur.
De Bloemendaal (2)
De naam is een prachtige aanduiding van het gebied. Bloemen zijn er met name in het voorjaar volop te vinden . Het is een laag gebied waarin de “Bloemendaalse Beek” als een ader doorheen stroomt (3). Het gebied is gelegen in Emst ten westen van de Achterenkweg en de Kiefkamp tussen de Hanendorperweg en de Laarseweg.
In de laatste ijstijd, het Weichselien, worden dekzanden afgezet, die nog steeds als hoogten in het landschap zijn te herkennen. Tussen deze hoogten liggen lagere dalen, de zogenaamde smeltwatergeulen. Op de hoogten liggen de oude bewoningskernen zoals Hanendorp en ’t Laar. De noordelijke hoogte Hanendorp buigt af in zuidoostelijke richting. De hoogte ‘t Laar buigt af naar het noordoosten. Het tussenliggende lage gebied heeft de vorm van een ketel. In deze ketelvormige laagte liggen, natuurlijke, door uittredend grondwater gevoede laagten. In deze laagten ontstaan de zijtakken van de Smallertse Beek, waarvan de “Bloemendaalse Beek” er één is.
Het gebied de Bloemendaal is na 1890 ontgonnen. Aan deze ontginningen komt door de economische crisis in 1929 een einde. De gronden in de Bloemendaal zijn door de lage ligging landbouwkundig gezien zeer matig. In 1990 wordt op Rijksniveau besloten om delen van de ontgonnen gebieden weer om te zetten in natuur. De Bloemendaal komt hiervoor in aanmerking. De omzetting van de weilanden naar dotterbloemhooilanden en het herstellen van natte heiden en heischrale graslanden is al een aantal jaren geleden opgepakt. Geldersch Landschap & Kasteelen heeft in de Bloemendaal al vrij veel grond verworven, maar het is nog lang geen aangesloten gebied. Er liggen nog veel percelen die in particuliere handen zijn.
De start op de Bloemendaal
Mijn opa Hendrikus is arbeider, maar heeft de ambitie om boer te worden. Zijn vader is ook boer en tevens paardenhandelaar. Doordat hij het negende kind is, heeft hij geen enkele kans om zijn opvolger te worden. Mijn opa en opoe wonen aan de Eekterweg in Vaassen. Daar zijn ook de drie oudste kinderen geboren. In 1928 zien zij kans om grond te kopen aan de Bloemendaalseweg in Emst. Zij laten daar een boerderij bouwen. Het tijdvak van de ontginningen in Emst loopt dan al op zijn eind.
De gronden, die bij de boerderij horen zijn van zeer verschillende kwaliteit en moeten nog in cultuur gebracht worden. Deels is het drassig door een beek, die midden door het perceel loopt. Deels hoog door de aanwezigheid van een dekzandrug, die begroeit is met heide. Deze verdeling van hoog en laag maakt het wel mogelijk om een gemengd bedrijf te gaan starten. Het ontginnen moet een zware klus geweest zijn. Na de Tweede Wereldoorlog wordt daar echter nooit meer over gesproken en ik heb helaas verzuimd om er mijn opa naar te vragen. Tiemen Stegeman wijdt in zijn boekje “herinneringen aan de Kiefkamp, het boerenleven op de Oost-Veluwe in de jaren twintig” een hoofdstukje aan het heideplaggen met de “plakhakke”.
Een plakhakke is een schop met een puntig toelopend blad, dat niet recht onder de steel zit maar met een scherpe hoek naar binnen wijst. Ik kan me voorstellen, dat mijn opa ook op die manier zijn gronden heeft ontgonnen (4). Gelukkig weet zijn zoon Jan zich deze ontginning nog te herinneren.
Hij heeft me recent verteld, dat het ontginnen jaren heeft geduurd en met de hand is uitgevoerd. Met het paard wordt, na het handmatig verwijderen van de hei en de bomen, het land omgeploegd en ingezaaid. Dit alles moet uitgevoerd worden in de schaarse tijd die mijn opa voor het opbouwen van zijn boerderij beschikbaar heeft.
In de periode voor de Tweede Wereldoorlog heeft het gezin het financieel moeilijk. Ten gevolge van de economische wereldcrisis die in 1929 is begonnen, dalen de prijzen van de producten tussen 1929 en 1932 naar een dusdanig laag niveau, dat het voortbestaan van het landbouwbedrijf bedreigd wordt. Het is de tijd waarin mijn opa met zijn bedrijf start. Zijn landbouwbedrijf levert te weinig op om van te bestaan en er zijn flinke schulden gemaakt om de grond te kopen en de boerderij te bouwen. Hendrikus moet in dienst blijven bij maalderij Wullink, waar hij meel rondbrengt en voorkomende werkzaamheden uitvoert. De verhalen van mijn moeder liegen er niet om. Ik hoor haar nog zo zeggen als mijn opoe in de jaren vijftig weer een chocoladereep aan mij geeft. “Dat kregen we vroeger niet. Daar was nooit geen geld voor”.
Zo gauw als ze kunnen, moeten de oudste zoons Aartje helpen om de boerderij te runnen als mijn opa op pad is om meel rond te brengen.
Zoon Jan komt op zijn elfde van school af en wordt de eerste jaren volledig ingeschakeld op de boerderij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1941 treedt hij in dienst bij de Industrie in Vaassen. Hij wil ook wel eens geld verdienen. Hendrikus stopt tegelijkertijd bij maalderij Wullink en gaat zich volledig met het boeren bezig houden.
Mijn opa voert met zijn paard ook werkzaamheden bij de buren uit. Op het paard kom ik later nog terug. Na de oorlog wordt er weinig meer gesproken over deze moeilijke periode.
Tijdvak van ontginningen en kleine boerenbedrijven
Na de agrarische crisis van 1875-1890 breekt in de gemeente Epe een periode van ontginningen aan. Tussen 1895 en 1910 wordt circa 1200 hectare heide- en bosgrond ontgonnen. Het aantal kleine landbouwbedrijfjes van 1-5 ha groeit van 379 tot 788. Deze grote toename wordt vrijwel alleen veroorzaakt door deze ontginningen. In 1895 telt de gemeente 640 landbouwbedrijven. Dat is in 1910 toegenomen tot 1102. Deze groei wordt voornamelijk veroorzaakt door deze kleine bedrijfjes. 71% hiervan is in 1910 kleiner dan 5 hectare en 19% heeft tussen de 5-10 hectare grond. De gemiddelde bedrijfsgrootte is 5,17 hectare. Na 1910 neemt het aantal kleine bedrijfjes nog steeds toe. Pas omstreeks 1930 komt dit tot stilstand. De toename in deze periode kan worden toegeschreven aan ontginning (nog circa 300 hectare woeste grond wordt tussen 1910-1930 ontgonnen) en aan bedrijfssplitsing. Bedrijfssplitsingen komen tot 1910 weinig voor, daarna nemen met name zogenaamde familiesplitsingen een grote vlucht. Familiesplitsingen zijn bedrijfssplitsingen, waarbij het bedrijf wordt opgesplitst door familieleden. In de periode 1910-1947 ontstaan ten gevolge van deze splitsingen 86 nieuwe bedrijfjes. Na 1910 worden naast wat veld- en bosgrond ook lage drassige veen- en broekgronden in cultuur gebracht (5). Aan de Oranjeweg wordt in de dertiger jaren nog een grote ontginning uitgevoerd. Het is het laatste gebied, dat nog in aanmerking komt. In een rapport uit 1955 wordt door deskundigen gemeld, dat er nog maar weinig percelen voor ontginning in aanmerking komen. Alle grond waar nog een beetje landbouwgrond van te maken is, is ontgonnen. Wel wordt geconstateerd dat veel villaterreinen rondom de dorpskernen gebouwd zijn op oud bouwland en dat daarmee goed bouwland voor de boeren verloren is gegaan. Zo zijn bij het buurtschap Norel de boeren op ontginningsgrond gevestigd, terwijl juist het oude, vruchtbare bouwland bebost is en dient als parkterrein voor de villa’s (6).
Na de Tweede Wereldoorlog
Na de oorlog gaat het veel beter en is Hendrikus in staat om van zijn bedrijf te bestaan. Hij verbouwt rogge, haver, voederbieten en knollen Voor eigen gebruik worden er aardappelen en allerlei soorten groenten verbouwd. Hij heeft 10 melkkoeien, wat jongvee, vier fokzeugen, mestvarkens en ca. 150 kippen. Het bedrijf is in totaal 8 hectare, waarvan 5 hectare in eigendom is. Op 1 kilometer afstand wordt ook nog 3 hectare gehuurd van zijn broer Johan. De beide oudste zoons gaan werken in de metaalindustrie en de jongste zoon wordt metselaar. De boerderij is te klein om daar aan de slag te kunnen. Dat is vooral jammer voor zoon Jan, die net als mijn opa “boerenbloed” heeft. Jan heeft mij verteld, dat hij echter aan één ding van het “boeren” een verschrikkelijk hekel heeft en dat is melken.
Mijn opa breidt zijn bedrijf in de jaren vijftig en zestig niet uit qua grondoppervlakte. Wel bouwt hij er enkele schuren bij.
Te droog of te nat
De Bloemendaalse Beek ontstaat ten westen van Hertenkampsweg in het Kroondomein. De beek loopt vervolgens door een nieuw bosgebied (dit is in de jaren vijftig nog weiland) ten oosten van deze weg. Zij stroomt verder door de weilanden en buigt bij de oprit van de boerderij van mijn opa af naar de Bloemendaalseweg en vervplgt haar weg hierlangs. Ik herinner me deze weilanden als altijd heel nat en vol met pinkster- en boterbloemen. De koeien zakten hoe langer hoe dieper weg naarmate ze dichter bij de beek kwamen. Ik hoor mijn opa nog mopperen als het weer eens een tijd heeft geregend en de koeien niet in de weilanden bij de beek kunnen. De boerderij is halverwege het oplopend gedeelte naar de dekzandrug gebouwd en gelukkig heeft hij ook nog een paar weilanden naast het huis, die altijd veel droger zijn en waar de koeien kunnen grazen in de natte perioden. Achter de boerderij loop je als het ware een heuvel op en op de heuvelrug zijn de akkergronden. Hier verbouwt mijn opa rogge, haver en ook voederbieten en knollen. Tevens worden voor de hele familie aardappels verbouwd. In droge perioden komt het nog wel eens voor dat de gewassen dreigen te verdrogen. Ik heb daar als kind vreemd van opgekeken, omdat de afstand tussen de grond bij de beek en op de zandrug maar een paar honderd meter is.
Het zaaien en oogsten
In de jaren vijftig zijn de zaterdagen in de zaai- en oogsttijden echte familiebijeenkomsten.
In het voorjaar worden de aardappels gepoot en in de late zomer en vroege herfst wordt iedereen ingeschakeld bij het rooien. De mannen aan de greep en de vrouwen er achter met de manden. Vanwege mijn leeftijd word ik bij de vrouwen ingedeeld. Tussen de middag os het brood eten en koffiedrinken ter plaatse, want na de schaft moet er direct weer aan het werk gegaan worden.
Ook bij het hooien en het oogsten van de rogge zijn vele handen nodig. Het hooi komt vooral van de gehuurde grond, dat op enige afstand aan de Hanendorperweg ligt. Via een smal, onverhard landbouwpaadje zijn deze weilanden vanaf de Bloemendaalseweg te bereiken. Het gras wordt in het begin van de jaren vijftig nog gemaaid met de zeis. Dit maaien met de hand is voor mijn opa een flinke klus, want het gaat wel om 3 ha weiland. Met de hooischudder wordt het gras enkele keren omgezet. In de jaren zestig laat mijn opa het maaien over aan de loonwerker, die het met een tractor en maaimachine in een mum van tijd kan doen. De randen van het grasland blijven door hem met de zeis gemaaid worden. Regelmatig moet de zeis met de wetsteen weer scherp gemaakt worden. Na het bij elkaar harken van het hooi met de paardenhooihark wordt die op de wagen geladen om mee naar huis te nemen. Liggend op het hooi heb ik op de terugweg een mooi overzicht op de omgeving. Bij de boerderij mag ik helpen om het hooi in de hooiberg op te slaan.
In de jaren zestig wordt het bij elkaar geharkte hooi in baaltjes geperst door de loonwerker. Loonwerker Lucas Veldhuis staat me goed voor de geest door zijn altijd zwarte handen. De zwarte handen komen niet omdat hij ze niet wast, maar doordat er regelmatig iets kapotgaat en hij dat vervolgens weer op wonderbaarlijke wijze weet te repareren. De machines zitten onder het zand en vet. Ik weet nog, dat ik er vol bewondering naar heb gekeken.
Het oogsten van de rogge en haver wordt in de jaren vijftig met de hand uitgevoerd. Dit is een nog lastiger klus dan het maaien van het gras met de zeis. Mijn opa zwaait de zicht omhoog en laat die met een draaiende beweging in het graan vallen net boven de grond. Op die manier worden een aantal halmen afgesneden, die vervolgens blijven steunen tegen de nog niet gemaaide halmen. Dat gebeurt enkele keren, waarna hij met de zicht in de rechterhand en de welhaak in de linker de losse halmen in een bundel trekt en op het land legt. Mijn opoe en andere familieleden binden de bundels tot garven. Het is moeilijk en zwaar werk en ik heb me vaak verbaasd hoe lang hij dit kan volhouden. De garven worden bij elkaar gezet in schoven. Elke schoof telt acht garven, die aan de bovenkant worden samengebonden met een aantal halmen (7).
Na de rogge wordt de haver gemaaid. Een iets makkelijker klus, omdat haver korter is en geen scherpe kafnaalden heeft.
Als de rogge- en haverschoven droog zijn, worden ze met paard en wagen opgehaald en naar de korenbergen gebracht. Het opladen is een secuur werkje, waar mijn opa goed toezicht ophoudt. Hij wil niet, dat het spul gaat schuiven en van de wagen kiepert.
De hele familie werkt weer mee om de van de wagen komende garven in de korenberg te slepen.
Als de loonwerker Peter van de Haar komt met zijn rode dorsmachine is het een lawaai van jewelste op het erf. In mijn beleving is deze dorsmachine het meest indrukwekkende apparaat dat ik ooit heb gezien. Als je heel jong bent, lijkt alles groter en indrukwekkender.
Direct na de graanoogst wordt het stoppelland omgeploegd om knollen in te zaaien. Als de knollen in herfst goed zijn is het niet alleen voor de koeien een lekkernij, ook worden er door mijzelf de nodige weggewerkt.
Het vee
De deel is de plaats waar de meeste dieren ’s winters verblijven. Via de keuken vanuit het voorhuis is de deel te bereiken. Links staan een stuk of 8 melkkoeien. Rechts is de stal voor de varkens en het paard. Het kijken bij de varkens vind ik leuk, vooral als er biggen zijn. Het paard is een agressief beest, waar ik het liefst zover mogelijk vandaan blijf, want het bijt en schopt. Zelfs mijn opa heeft veel met het beest te stellen. Hij is een rustige manen die keren dat ik hem kwaad zie worden, heeft vrijwel altijd met het eigenwijze paard te maken.
Op de deel staat een elektrische voederbietensnijder. Als ik al wat ouder ben, mag ik de voederbieten er bovenin kieperen en na het snijden aan de koeien voeren. De zolder van de deel is naast de hooiberg ook een opslagplaats van hooi.
De kalveren en pinken staan in een bijgebouwde schuur evenals een aantal mestvarkens. In twee kippenschuren zitten nog een 150-tal kippen. Ik heb ze wel eens proberen te tellen. Mijn opa maakt het overigens niet zoveel uit, hoeveel ik er ook tel. De eieren worden naar Cornelis van Zuuk aan de Hanendorperweg gebracht, waar ze opgehaald worden door eierhandel Smit uit Deventer. Later worden de eieren verkocht aan de Coöperatie. Als het meel en veekoeken met de vrachtwagen worden afgeleverd, worden de eieren meegenomen.
Spannend zijn de acties om de ratten uit de kippenhokken te krijgen. De in- en uitgangen van de holen worden nauwkeurig in kaart gebracht. Mijn opa hangt de waterslang in een ingang en zet het water aan. Mijn ooms en mijn vader staan met een schop in de hand bij de uitgangen om toe te slaan zo gauw de ratten naar buiten vluchten. Vele ontkomen doordat de mannen niet snel genoeg zijn.
Het kookhuis
Het kookhuis wordt van begin mei tot oktober gebruikt als zomerdagverblijf. Daar wordt in die periode ook gekookt. In het achterste gedeelte zijn twee varkensstallen, die als het kookhuis niet wordt gebruikt vol zitten met mestvarkens. Zomers zijn deze hokken leeg, waarschijnlijk in verband met de stank, die dat anders in het woongedeelte van het kookhuis oplevert. Het kookhuis is de ruimte waar ik het meest kom. De woonkamer in de boerderij met de bedsteden herinner ik me vooral van verjaardagen als de hele familie aanwezig is. In het kookhuis staat een tafel, een aantal stoelen, een kast en een potkachel. Hier wordt ook wekelijks Derk Duve van de Coöperatie ontvangen. Hij komt de bestelling van het voer noteren. Het gebeuren wordt steevast afgesloten met een paar glaasjes jenever, waarna Derk weer enthousiast in zijn VW-kever stapt.
In het kookhuis hangen zomers een aantal vliegenvangers, het zijn plakkerige stroken die aan het plafond worden opgehangen. Ze worden pas vervangen als er vrijwel geen schoon plekje meer op de stroken te vinden is. Ik heb het aantal vliegen nooit geteld, maar het moeten er toch al gauw honderden op de stroken hebben gezeten.
Het kookhuis is via een “göte” verbonden met de boerderij.
Groente en fruit
Voor de boerderij, de göte en het kookhuis bevindt zich een grote moestuin. Opa en opoe verbouwen hier alles wat ze nodig hebben. Snijbonen, sperciebonen en kool worden in de inmaakspot gestopt of geweckt voor de winter. Op woensdagmiddagen in de oogsttijd wordt mijn moeder ingeschakeld bij het wecken en inmaken. De weckflessen en inmaakpotten worden in de kelder opgeslagen. Ook een deel van de aardappelen worden hier bewaard. De kelder is via een luik in de slaapkamer van de boerderij te bereiken. Witte en bruine bonen worden in de wagenloods opgehangen om te drogen. Winterwortelen, bieten en een deel van de aardappelen worden ingekuild.
Naast de boerderij zijn een aantal kippenhokken gebouwd. Mijn opa heeft om de hokken een enorme kippenloop gemaakt, die vol staat met pruimenbomen. Ik heb diverse keren buikpijn gehad door de grote hoeveelheden pruimen en zogenaamde wichertjes (kleine pruimpjes) die ik gegeten heb. Aan de voor- en zijkant van de boerderij staan de appel-, peren en kersenbomen. Kersen zijn bij mens en dier het meest geliefkoosd. Mijn opa en oom zie ik nog schieten op de spreeuwen, die op de kersen duiken als ze een beetje beginnen te verkleuren. Het ophangen van zilverpapier en andere preventiemaatregelen schrikt de spreeuwen nauwelijks af. Het lijkt me als vijfjarige ook wel wat om eens met de windbuks in de weer te zijn. Maar dat vinden mijn opa en oom geen goed idee. Kinderachtig toch?
Lange dagen in een rustig werktempo
Ik blijf wel eens een nachtje logeren en als ik om 7 uur uit mijn bed kom, hebben mijn opa en opoe er al een paar uur opzitten. Mijn opa is al bijna klaar met melken. Opoe heeft daarmee geholpen en de tafel al gedekt. Uiteraard gebeurt dit melken met de hand. Zittend op een krukje half verscholen onder de koe. Gelukkig zijn de meeste koeien erg kalm en verzetten geen poot. Toch komt het ook voor, dat de koe gaat lopen en dat vervolgens de emmer omkiepert. Dat gebeurt vooral als er buiten in de wei gemolken wordt. Dan is plotseling de rustige Hendrikus niet zo rustig meer. Daarna met de emmer naar de melkbus, waarop een zeef staat. De bussen worden met een handkar naar de Bloemendaalseweg gebracht, waar ze elke dag opgehaald worden door een vrachtrijder van de melkfabriek.
Na het broodeten worden de beesten gevoerd en allerlei klussen opgepakt. Opa is handig met de schop, greep en elk ander handgereedschap. Heel technisch is hij niet. Dat is wellicht ook één van de oorzaken, dat er maar weinig wordt gemechaniseerd. Een tractor heeft hij bijvoorbeeld nooit gehad. Hij heeft alleen een paar apparaten, die achter een paard kunnen zoals een ploeg, hooischudder, hooihark en kunstmeststrooier.
Stil gezeten wordt er op een dag maar weinig. Het werktempo is vrij rustig. Dat moet ook wel want ‘s zomers worden er dagen gemaakt van vaak 16 uur. ’s Winters wordt er om zeven uur ’s avonds met werken gestopt, maar dan zijn er toch al 14 uur achter de rug. Als mijn opa wat ouder wordt, doet hij steevast een middagdutje.
Streekverbetering op de Noordoost Veluwe
In Heerde en Epe worden in de jaren zestig van de twintigste eeuw streekcommissies opgericht. De naoorlogse streekverbetering is een vorm van maakbaarheidsdenken, dat opgezet is door het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. Het heeft als doel de boerengezinnen in achtergebleven regio’s vooruit te helpen in de vaart der volkeren. Deze streekverbetering is gericht op de sociale en culturele omstandigheden waarin boeren werken en leven. In het voorlichtingsprogramma komen bedrijfstechnische, huishoudelijke en agrarisch-sociale onderwerpen aan bod. Het is gericht op de beïnvloeding van sociaal gedrag en houding van de boerenbevolking. Zowel Epe als Heerde kennen in de midden jaren vijftig van de twintigste eeuw een grote groep kleine boeren, die maar met moeite het hoofd boven water kunnen houden.
Stoppen met boeren
Als mijn opa in 1967 zijn AOW krijgt en hij het rustiger aan wil gaan doen, is er voor zijn zoons geen mogelijkheid meer om het bedrijf voort te zetten. Het bedrijf is te klein en investeringsmogelijkheden zijn er niet. Een jaar later overlijdt mijn opoe Aartje, zij is 63 jaar geworden. Gelukkig voor mijn opa blijft de jongste zoon Gerard op de boerderij wonen. In 1963 wordt voor hem en zijn vrouw een stuk bij de boerderij aangebouwd. In 1975 verkoopt Hendrikus de boerderij met 2,5 ha grond aan Gerard. De resterende 2,5 ha grond gaat naar zoon Jan, die ook graag boer was geworden en nu als hobbyboer schapen kan gaan houden. Opa blijft met het werk op de boerderij helpen tot aan zijn dood in 1987, hij is dan 84 jaar. Ik herinner me hem als een rustige, vriendelijke man van weinig woorden met vrijwel altijd een goed humeur.
Keerpunt in de landbouw midden jaren zestig
Tussen 1950 en 1960 verandert er niet veel in de landbouw in de gemeente Epe. De omslag komt vooral na 1963. Met de kleine, gemengde bedrijven op de zandgronden gaat het dan slecht. De Europese Commissie heeft een jaar eerder een gemeenschappelijk landbouwbeleid vastgesteld, die voor de arme zandgronden slecht uitpakt. De Rijksoverheid stelt als reactie hierop in 1963 een Ontwikkelings- en Saneringsfonds in. Het doel hiervan is om bedrijfsbeëindiging te stimuleren en de bedrijfsstructuur te verbeteren.
De landbouw verandert in de gemeente Epe in korte tijd volstrekt van karakter en daarmee ook het vertrouwde agrarische landschap. Dit uit zich in het aantal boeren dat in de periode 1964-1967 stopt. In 1964 zijn er nog 632 boeren die alleen leven van hun bedrijf. In 1967 is dit aantal teruggelopen tot 525. In drie jaar tijd een afname van 17%, een ongekend groot percentage. Een deel van de gestopte boeren gaat nog verder als nevenbedrijf. Epe is in 1967 nog steeds een gemeente met vele kleine boeren. De helft van de bedrijven is kleiner dan 7 hectare en bijna 80% heeft minder dan 10 hectare grond. Veel bedrijven hebben een te kleine productie om goed van te kunnen leven en zijn ook niet in staat om te investeren. Dat leidt tot veel “stoppers”. Er zijn ook veel bedrijven waar geen opvolger aanwezig is of waar de zoons of dochters geen heil meer zien in de voortzetting van het bedrijf. Rond 1990 is het gedaan met het kleine boerenbedrijf zoals we dat kennen uit 1950 en 1965. In 1992 heeft een boer in de gemeente Epe gemiddeld 33 koeien en is zijn bedrijf 19 hectare groot. Dat lijkt flink groot, maar in vergelijking met elders valt het mee. In dat jaar zijn er nog maar 273 boeren in de gemeente Epe over (8).
Nieuwe tijden; verder als hobbyboer
In de zeventiger jaren van de vorige eeuw wordt de Bloemendaal aangewezen als relatienotagebied. In een relatienotagebied kunnen de grondeigenaren een overeenkomst met de overheid sluiten om later in het seizoen te gaan maaien en om geen kunstmest te strooien. De eigenaren krijgen daarvoor een vergoeding, die best de moeite waard is. Voor mijn twee ooms, die de grond vooral gebruiken als grasland voor schapen en pinken, is dit natuurlijk heel interessant. Toch herinner ik me, dat zij -evenals hun deelnemende buren- er niet mee te koop lopen, dat ze daar aan meedoen. Dat hoort natuurlijk niet als boer, zelfs niet als je een hobbyboer bent. Pas jaren later als er bijna geen echte boer meer te bekennen is op de Bloemendaal wordt er wel vrij over gesproken.
In de jaren tachtig doet oom Gerard nog een poging om de boerderij om te vormen tot een varkensbedrijf. Het gaat in die periode slecht in de bouw en hij heeft daar als metselaar flink last van. Plannen worden gesmeed, tekeningen voor de bouw van schuren worden gemaakt en er wordt grond van de buren gekocht. De ambities worden echter in de kiem gemoord, omdat de gemeente niet mee wil werken aan het verlenen van de benodigde vergunningen. De gekochte grond wordt na deze teleurstelling weer van de hand gedaan.
Het kookhuis verliest zijn oorspronkelijke functie en wordt grondig verbouwd. Daarna is het geschikt voor verhuur. Het krijgt de naam Veluwehof. Op de volgende topografische kaart ziet u de verkeerde naam Veeuwehof staan.
Heden
Anno 2016 wordt er nog steeds als hobbyboer gewerkt op de Bloemendaal. Alleen zijn we nu een generatie verder en wordt er, naast het gebruik van het grasland voor pinken, schapen en paarden, ook kerstdennen op de zandrug geteeld. De beide broers hebben inmiddels bijna de helft van de grond aan een buurman verkocht, die varkens houdt en veel grond kan gebruiken om de mest op uit te rijden.
Nog steeds is veel grond op de Bloemendaal in verschillende particuliere handen. Dat is ook goed te zien aan het grondgebruik.
Waar de ene eigenaar natuur creëert of schapen houdt, is de ander bezig om maïs te verbouwen. Dit geeft een bijzondere mozaïek.
Plannen in het stroomdal van de Smallertse Beek
De provincie Gelderland heeft in haar natuurgebiedsplan de ambitie opgenomen om het bosgebied van de Veluwe te verbinden met het IJsseldal. Wild kan dan tot de IJssel lopen, oversteken en verder hun weg vervolgen in Overijssel. Via de Bloemendaal, ’t Handel, Kievitsveld, Vossenbroek, langs de Grift en het Apeldoorns Kanaal kan het wild naar het noorden trekken. Via het Vemderbroek en het Achterste Broek kan de IJssel bereikt worden.
De veranderende omgeving
Wie vandaag aan de dag door de Bloemendaal fietst of wandelt ziet nauwelijks een actief boerenbedrijf meer. Aan de straat waar mijn opa heeft gewoond is nog één bedrijf actief. Dit is in die buurt een bijzonderheid geworden. Zo’n bedrijf heeft in de huidige verstilde omgeving bijna iets uit een vervlogen tijd. De omgeving kenmerkt zich door bloemrijke, natte graslanden, waartussen een paar maïspercelen schril afsteken.
Op de niet meer landbouwkundig gebruikte percelen zijn de natuurwaarden hoog door de vele overgangen van droog naar nat gebied. In het voorjaar zijn hier de boter-, dotter- en pinksterbloemen een lust voor het oog, de weiden kleuren dan van paars naar geel. De Bloemendaalse Beek is ook veranderd. Van een rechte afvoerbeek parallel lopend aan de Bloemendaalseweg is het veranderd in een beekje met cascades, broekbosjes en vijvertjes. Door dit menselijke ingrijpen heeft een deel van het landschap op de Bloemendaal een park-achtig karakter gekregen.
De Bloemendaal in de toekomst
In 2011 is een uitvoerige studie verschenen van Alterra over Emst-Zuid. Voor de Bloemendaal worden in dit rapport de kwaliteiten, knelpunten en visie geformuleerd. Het gebied wordt gezien als een groot aaneengesloten kwelgebied met fraaie beekloopjes. De Bloemendaal is landschappelijk aantrekkelijk en heeft een historische uitstraling. Er zijn nu al bloemrijke hooilanden in een open landschap met weinig bebouwing. Het gebied heeft hoge potenties voor een verdere ontwikkeling van natuurwaarden. Door de aanwezigheid van ijzerrijk water is er geen fosfaatprobeem. Toch wordt het gebied nog niet nat genoeg gevonden en ook zijn de eigendommen van het Geldersch Landschap & Kasteelen nog te versnipperd. Er is sprake van plaatselijke verpitrussing en de beekloopjes zijn landschappelijk nog te weinig herkenbaar. Voorgesteld wordt om extra gronden voor natuur te verwerven en waterafvoer tegen te gaan door de beekjes ondieper te maken. Het beheer moet gericht worden op hoogwaardig nat hooiland en de percelen moeten meer aaneengesloten worden. Het landschap dient open te blijven. Alleen langs beekloopjes mogen elzen groeien. Het gebied zal verder ontsloten moeten worden voor wandelaars (9). Geldersch Landschap & Kasteelen is voornemens om een gebiedsproces te starten waar ook het gebied De Bloemendaal onderdeel vanuit gaat maken. In dit gebiedsproces wordt nagegaan op welke wijze de voorstellen uit Alterra-rapport gerealiseerd kunnen worden.
Noten
1.) De Bloemendaalseweg is ettelijke kilometers lang. De weg begint al vrij snel buiten de bebouwde kom van Emst, kruist de Vaassense Binnenweg en de Hertenkampsweg. Duikt vervolgens het Kroondomein in, kruist de Gortelseweg en de Elburgerweg en loopt verder naar het westen het bosgebied in.
2.) Met de naam Bloemendaal duid ik het gebied aan tussen de Laarseweg, Hertenkampsweg, Hanendorperweg en aan de oostkant Achterenkweg en Kiefkampsweg. Delen van dit gebied kennen ook andere namen als de Rieten en Hanendorp.
3.) De naam Bloemendaalse Beek beek is op geen enkele kaart te vinden. De Bloemendaalse Beek voedt de Smallertse Beek en behoort tot dit stroomgebied. De naam wordt door veel inwoners van Emst en zeker door de aanwonenden gebruikt.
4.) Stegeman, Tiemen, Herinnneringen aan de Kiefkamp, p. 63-65. Stegeman beschrijft in zijn boek het boerenleven op de Oost-Veluwe in jaren twintig. Het zijn herinneringen aan de jeugdjaren op de boerderij van zijn vader. De Kiefkamp ligt op een steenworp afstand van de Bloemendaalseweg. Veel van wat hij beschrijft, kom ik ook nog in de jaren vijftig op de boerderij van mijn opa tegen.
5.) In Ampt Epe nr. 201 van februari 2015 heb ik uitgebreid geschreven over het kleine boerenvraagstuk in de gemeente Epe. Aan dat artikel zijn ook de genoemde getallen ontleend
6.) Een bodemkartering van de gemeente Epe en een bodemkundige verkenning van een deel van de gemeente Heerde, p. 45
7.) In museum “Hagendoornse Plaatse” in Zuuk zijn de oude landbouwgereedschappen die mijn opa nog volop gebruikt heeft te zien
8.) In Ampt Epe nr. 202 van april 2015 vindt u een artikel over het einde van het kleine boerenvraagstuk in de gemeente Epe. De gegevens zijn ontleend aan dit artikel
9.) Stortelder e.a., p. 62-63
Literatuur
Bieleman, Jan, Boeren in Nederland. Geschiedenis van de landbouw 1500-2000, Amsterdam 2008
Bieleman, J. e.a., Anderhalve eeuw Gelderse landbouw. De geschiedenis van de Geldersche Maatschappij van Landbouw en het Gelderse platteland, Groningen 1995
Brummel, Sterre, “Naar Oudgebruijck”. Een interdisciplinair onderzoek naar het gemeenschappelijke grondgebruik en landschapsbeheer in de Noordoost-Veluwse buurschap Emst en Westendorp 1722-1886, masterscriptie, Groningen 2014
Een bodemkartering van de gemeente Epe en een bodemkundige verkenning van een deel van de gemeente Heerde, verslagen van landbouwkundige onderzoekingen. De bodemkartering van Nederland, deel XVI, ‘s-Gravenhage 1955
Hoppenbrouwers, P.C.M., e.a., Agrarische geschiedenis van Nederland. Van prehistorie tot heden, ’s-Gravenhage 1986
Karel, Edwin H., De maakbaarheid van boer en gezin. Streekverbetering in Nederland 1656-1970, in Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 4 (2007), nr. 4, pag. 161-184
Maris,A., Visser, M.J.A., Rapport no.111 betreffende een onderzoek naar het “kleine boerenvraagstuk” in de gemeente Epe, LEI, Den Haag, 1949
Maris, A.,, Enkele aspecten van het kleine boerenvraagstuk, Assen 1951
Maris, A., Rijneveld, R., Het kleine boerenvraagstuk op de zandgronden. Ontwikkelingen in de periode 1947-1957. Rapport no. 347 van het LEI, Den Haag 1960
Maris, A., Scheer, C.D., Visser, M.A.J., Het kleine boerenvraagstuk op de zandgronden. Een economisch sociografisch onderzoek van het Landbouw Economisch Instituut, Assen 1951
Slijkhuis, Henri, Het kleine boerenvraagstuk in de gemeente Epe in de eerste helft van de twintigste eeuw, in Ampt Epe, nr. 201, p. 24-32
Slijkhuis, Henri, Het einde van het kleine boerenvraagstuk in de gemeente Epe: de periode 1950-1990, in Ampt Epe, nr. 202, p. 19-28
Stegeman, Tiemen, Herinneringen aan de Kiefkamp, het boerenleven op de Oost-Veluwe in de jaren twintig, Kampen 1986
Stortelder, A.M.F., e.a., Landschappelijke verkenning Emst-Zuid, Alterra-rapport 2173, Wageningen 2011
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.