31 okt Bloemendaalseweg 4
Oude woonplekken in Emst (IX):
De Bloemendaal: van papiermolen naar (woon)boerderij
Auteur:
Evert de Jonge m.m.v. Henk Kloezeman
Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe 224, september 2019
Inhoudsopgave:
Inleiding
Wie weet er nu meer over Emst dan Henk Kloezeman? Ik denk niemand. Hij schrijft en vertelt over het dorp als geen ander. Recent kwam zijn nieuwste boek op de markt en dat was dan ook in een mum van tijd uitverkocht. Henk verklapte mij dat hij alweer aan een nieuw boek werkt. Goed nieuws voor Emst.
Toen Henk mij enige tijd geleden vertelde dat er in de voormalige schaapskooi bij zijn geboortehuis De Bloemendaal een waterrad had gezeten, was ik daar wat sceptisch over. Betrof het soms een klein molentje voor eigen gebruik? Door het onderzoek naar de bewonersgeschiedenis van Emst zijn mij uiteraard de (water)molens bekend die er ooit stonden. Echter, een molen in de Bloemendaal?
De tot nu oudst gevonden bewoners van Henks geboortehuis (boerderij) betrof het echtpaar Geurt Jans Pannekoek en Willemina Jans Suydhoff (ook wel Zuidthoff of Suythoff). Zij waren in 1760 de eigenaren van een boerderij, en niet van een molen. Toch was bij een latere bezitter van De Bloemendaal – de familie Haack – in een boedelbeschrijving van 1812 een molen opgedoken, maar zoals gezegd ging ik uit van een ‘huismolentje’. Tot een toevalstreffer opheldering bood. Er bleek toch een ‘echte’ watermolen in de Bloemendaal te hebben gestaan die ooit fungeerde als papiermolen.
Het standaardwerk over papiermolens is Voorns boek De papiermolens in de provincie Gelderland alsmede in Overijssel en Limburg.1) Zoals de titel al doet vermoeden, handelt het leeuwendeel van het boek over Gelderland, lees de Veluwe. Op het hoogtepunt van de papiermakerij, circa 1730, stonden er zo’n 150 papiermolens op de Veluwe die goed waren voor een derde van de papierproductie in de toenmalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Amsterdam was toen de onbetwiste papierhoofdstad van de wereld.
In Emst functioneerden volgens Voorn drie molens: de molen bij Schaveren en de Smallertse molens I en II.
Op de eerstgenoemde molen was eind zeventiende eeuw een zekere Jannes Willems Pannekoek actief. Hij bleek de verbinding te vormen met de bewoners op De Bloemendaal van 1760. Als klap op de vuurpijl bleek dat Voorn de plaatsbepaling van de papiermolen bij Schaveren te ruim genomen had. Ook hij meldde al dat deze watermolen in de buurtschap Emst ‘ant Westerbroeck’ stond. Eigenlijk had Voorn de molen bij Schaveren Westerbroekermolen moeten noemen.
Otten2) noemt een toponiem Westerbroek, al weet hij het niet nader aan te duiden. Door mijn onderzoek is het nader te plaatsen. Het lag zuidwaarts van de Vlimmerij (Koeweg/Hanendorperweg) en westwaarts van toponiemen rond De Smallert, dus richting de Bloemendaal. Dit gebied stond later meer bekend als de Achterenk.
De Westerbroekermolen stond, zo bleek, op de plek waar in 1727 een boerderij werd gebouwd die naamswijzigingen onderging: eerst ’t Veentje, daarna De Agterenck en tot slot De Bloemendaal. Deze boerderij heeft haar bestaan te danken aan de papiermakerij in Emst.
Papiermakersactiviteiten
Nadat eind zestiende eeuw de eerste Veluwse papiermolen werd gesticht nabij Arnhem, volgde de bouw van tientallen molens – vooral op de Veluwezoom en de Oost-Veluwe. Apeldoorn ontwikkelde zich tot het papiermakerscentrum van de Veluwe, maar ook Vaassen werd een echt papiermakersdorp.
Om het papierscheppen mogelijk te maken had men zowel water nodig voor het aandrijven van de waterraderen als schoon water voor het proces. Nu was er vocht genoeg op de Veluwe, maar het zat verborgen in de heuvels. Via een vernuftig systeem, waarbij het water werd aangeboord en via gegraven beken (beter gezegd sprengenbeken) naar de molens werd geleid, ontstond een pre-industriële ontwikkeling op de Veluwe. Het leverde een zekere bijdrage aan wat we de Gouden Eeuw noemen. Papiermaken werd ‘big bizznis’.
Geen wonder dat eind zeventiende eeuw de familie Van Isendoorn à Blois (hierna: Cannenburg) haar oog liet vallen op de Smallertsemolen. Deze al in de vijftiende eeuw genoemde molen was tot dan in gebruik als korenwatermolen, en mogelijk in vervallen staat. Volgens Voorn liet Cannenburg in 1693 de Smallert ombouwen, waarna er sprake was van twee papiermolens: Smallert I en Smallert II.
Voor het verhaal is Abraham Ambrosius Broekhuizen van belang. Hij kwam uit Rozendaal bij Arnhem. In de laatstgenoemde plaats trad hij 1654 in het huwelijk met Engeltje Berents. Vier jaar later vertrok het gezin naar Vaassen waar Broekhuizen het papiermakersvak leerde op een van de eerste Vaassense papiermolens.
Omstreeks 1675 verkaste een van zijn zonen, Ambrosius Abrahams Broekhuizen, naar Emst, waar hij de Westerbroekermolen liet bouwen. Hij was tevens pachter van de Smallert I, gelegen aan de zuidzijde van de beek. Smallert II lag aan de noordzijde; daar was Jan Bitter papiermaker.
Ambrosius was een rasondernemer die op twee paarden tegelijk wedde. Hij zette op zijn eigen molen een meesterknecht in: Jannes Willems Pannekoek, telg uit een echte papiermakersfamilie.3) Om de papiermakerstraditie in ere te houden trouwde de knecht met een dochter des huizes. In februari 1689 werd in de Vaassense kerk het huwelijk voltrokken met Maritien Abrahams Broekhuizen, zuster van pachtheer Ambrosius. Het kersverse echtpaar vertrok spoorslags naar Doornspijk, waar zij de papiermolen aldaar pachtten. Daar ‘boerde’ het echtpaar zo goed dat met de winst in 1705 papiermolen Het Kraaiennest in Vaassen werd gekocht.
Door hun vertrek moest er een nieuwe pachter voor de Westerbroekermolen worden gevonden. Dat werd Jan Derks Suydhoff; ook hij hield de traditie in ere door in 1691 met een Broekhuizen te trouwen, namelijk de jongere Gerritien Abrahams Broekhuizen. Uit de archieven van de Cannenburg blijkt dat het echtpaar de molenopstallen van de Westerbroekermolen verwierf uit de erfenis van haar ouders. Het water was echter geen eigendom; dat werd voor 50 guldens per jaar gepacht van Cannenburg.
Cannenburg doet goede zaken in emst
Volgens een getuigenis uit 1713 vergaderde in 1693 het boerregt van Emst (de marke Emst en Westendorp) ten huize van Jan Brouwer aan de Emsterenk om met Cannenburg een overeenkomst te sluiten over het graven van (sprengen)beken en het bouwen van papiermolens. De ondergrond werd voor eeuwig in erfpacht aan Cannenburg verleend, zo verklaarden de aanwezige markegenoten. Als compensatie verlangden de Emstenaren geen geld, maar een traktement - lees traktatie - en daar had Cannenburg wel oren naar. Met spoed werden enkele tonnen bier uit het Vaassense kasteel naar Emst gebracht. Helaas vermeldt de bron niet hoeveel mensen hier hun dorst mee gelest hebben… en of ze op termijn een kater hebben gehad van dit Cannenburger koopje?
Suydhoff moet vertimmeringen aan de molen hebben uitgevoerd, want in 1710 vorderde een timmerman uit Amsterdam nog geld, terwijl Everwijn Cijffers uit Heerde in 1711 ook nog niet betaald was voor geleverde stenen. Enkele jaren later, in 1716, liep Suydhoff achter met het betalen van de waterpacht aan Huize Cannenburg. Een herhaald probleem: ook in 1719 werd hij weer wegens hetzelfde probleem voor het gericht gedaagd. Maar nu sloeg hij terug. Volgens Suydhoffs versie had Cannenburg verzuimd genoeg water te leveren voor de molen; bovendien was er onvoldoende aan dijkonderhoud gedaan, zodat het water wegliep. Het gericht zag de zaak anders en wees zijn schadevordering ad 600 gulden af.
Tot 1723 exploiteerde het echtpaar Suydhoff-Broekhuizen de Westerbroekermolen. Op 4 augustus van dat jaar verkochten zij hun ‘welgelegene pampiere molen, nevens de nieuw getimmerde schuur daarbij staande in de buurtschap Emst ant Westerbroek’ aangekocht van Ambrosius Broekhuizen en Jannes Pannekoek, voor 1500 guldens aan hun zoon Abraham Suydhoff.
1727
Henk vertelde mij nog meer over zijn ouderlijk huis. Op de oude boerderij was een muuranker bevestigd met het jaartal 1727. De oplossing ligt voor de hand.
Het echtpaar Suydhoff-Broekhuizen stopte in augustus 1723 met papiermaken, waarna hun zoon Abraham Suydhoff het overnam. Toen deze aankondigde te vertrekken, werd in 1727 de papiermolen verkocht. Het echtpaar Suydhoff-Broekhuizen zag zich gedwongen uit te zien naar andere huisvesting en liet tegenover de molen, aan de noordzijde van de beek, een boerderij bouwen. In 1727 dus.
De Westerbroekermolen werd verkocht aan Jan Laurens Montezaan, geen onbekende in de Emster papiermakerswereld. Al in 1715 werd hij pachter op de Westerbroekermolen. Mogelijk bleef hij dat ook na de verkoop in 1723. Hij was dat in ieder geval na 1727 tot omstreeks 1749. In dat jaar werd hij gewezen papiermaker genoemd. Wie er na dat jaar nog papier schepte op de molen is onbekend. Zeker is dat vóór 1765 de molenactiviteiten gestaakt zijn.
Terug naar de in 1727 gestichte boerderij.
Nog voor 1744 stierf Jan Derks Suydhoff, waarna zijn weduwe er bleef wonen. Een jaar eerder was zij borg geworden voor hun dochter, Willemina Jans Suydhoff, die in 1740 in het huwelijk was getreden met haar neef Geurt Jans Pannekoek. Het echtpaar pachtte in dat jaar voor een bedrag van 340 guldens de Smallert I van hun ooms Abraham en Gerrit Willem Broekhuizen. Pannekoek en zijn vrouw bleken geen goede ondernemers te zijn. Ze konden de pacht niet tijdig opbrengen, waarna beslag werd gelegd op de goederen van hun borg, (schoon)moeder Gerritien. In 1744 werd in de akte van de ‘peinding’ (zo werd beslaglegging toen genoemd) haar bezit – dus ook de nieuw gestichte boerderij – omschreven als ‘gelegen naast de molen van Jan Laurens Montezaan’.
Na het overlijden van Gerritien Abrahams Broekhuizen, de weduwe Broekhuizen, vererfde de boerderij op dochter Willemina en haar man Geurt Jans Pannekoek.
Cannenburg en Haack
Het adellijke geslacht Van Isendoorn à Blois tot den Cannenburg – hun volledige naam – had een behoorlijke economische basis opgebouwd door enerzijds het bezit van een aantal watermolens (die verpacht werden) en anderzijds door goede huwelijken, posities in het leger en het ambtsjonkerschap van Epe. Regeren is echter vooruitzien. Door met de marke van Emst en Westendorp een regeling te treffen had Cannenburg een stevige vinger in de (water)pap verworven.
Tussen 1744 en 1749 (het jaar waarin Montezaan als gewezen papiermaker werd genoemd) zal het bezit van de Westerbroekermolen overgegaan zijn naar Cannenburg. De Vaassense familie voelde blijkbaar bijtijds aan dat het (papiermakers)tij aan het keren was. Aan de horizon verschenen nieuwkomers op de papiermarkt, zoals de Britse kolonie in Amerika. In 1765 verkocht Cannenburg wellicht daarom de drie watermolens in Emst en nog enkele percelen.
De omschrijving van de verkoopakte is interessant. Het handelde om:
- Het water(recht) van een vijfbaks papiermolen met hof, bouwland en ‘holtgewas’, genaamd Ambrosiusmolen, op het Smallert (Smallert I). (De opstal oftewel de molen was eigendom van Derk van Gerrevink.)
- Het water(recht) en de grond van ‘voormaels’ een driebaks gewezen papiermolen aan het Westerbroek, met een hof, met als belending (aangrenzende percelen) oostwaarts … (niet ingevuld), zuidwaarts het gemene (gemeenschappelijk = markegrond) veen, west- en noordwaarts Geurt Pannekoek. Nog daarbij een weide, waarvan kopers al de helft bezaten.
- Een vierbaks papiermolen met zijn opstallen, getimmer behalve de lijmketel, verder bouwland, in pacht bij Warner Veenhuijsen, mede op de Smallert (Smallert II) gelegen; belending: oost- en noordwaarts het getimmer of de molen van Derk van Gerrevink (dus Smallert I).
- Nog een weide, genaamd ‘den Bloemendael’; belending: oostwaarts Jan van ’t Hoff, zuidwaarts Hendrik Gerrits Bosch, west- en noordwaarts het gemene veld.
- Nog een aandeel in Vreebosch, Vaassen.
Voor 7240 guldens werden Frans Jan Haack en zijn vrouw Catharina Elisabeth Backer eigenaars van drie molenplaatsen en grond in Emst en Vaassen. Met deze aankoop breidde de gegoede familie Haack haar bezit uit, die door de functie van Frans Jan als ontvanger van het schoutambt Epe al een behoorlijke financiële basis kende.
Goed Den Achterenk of Het Kleine Veen
Zoals we al lazen, erfde Willemina Jans Suydhoff van haar ouders de in 1727 gebouwde boerderij. Na het mislukte avontuur om papier te scheppen op de Westerbroekermolen zouden zij en haar man alleen nog boeren rond de Westerbroekermolen. Het land werd uitgebreid en uiteindelijk bezat het echtpaar twaalf schepel zaailand, een weide, maar ook enkele stukken veen. Mogelijk dachten zij aan ontginningen in de Bloemendaal.
In 1760 werd er geld geleend, waarna er een hypotheek van 876 guldens werd gevestigd op de boerderij en het land dat toen omschreven werd als het goed De Achterenk. De reden voor de geldlening ligt voor de hand. Het echtpaar had geen kinderen (hun enige zoon Jannes was geboren in 1744 en overleed jong). Dus zal met de lening voorzien zijn in hun levensonderhoud; ook knechten en meiden moesten betaald worden.
Op 18 september 1767 werd het huis, de hof, twaalf schepel zaailand met een weide en nog een kluinveen, alles aan elkaar gelegen ‘met zijn houtgewas aan de Agterenk’ (waaraan belendend oostwaarts Wichman Hendriks, westwaarts Jannes Muller, zuidwaarts het gemene veen en noordwaarts Jacob Hendriks) voor 876 guldens en 5 stuivers verkocht aan Haack en zijn vrouw. Geurt en Willemina bleven er mogelijk tot zijn overlijden op 20 februari 1789 wonen. Zij overleefde hem nog twintig jaar en sloot – dan in Vaassen wonende – haar ogen in maart 1809, 92 jaar oud.
Wie na hen pachter was op het goed, is onbekend. Na het overlijden van het echtpaar Haack-Backer werd in 1812 een verdeling gemaakt tussen hun kinderen, onder wie hun zoon Jan Baptist Haack. De boerderij werd toen omschreven als huis Het Kleine Veen in de Bloemendaal, met een molen, diverse percelen op het Veen, het Bloemendaalsbosch, groot in totaal 2 hectare, met nog een perceel op de Achterenk. De nieuwe eigenaar werd Marten Teunis Mulder.
Mulder
Marten werd in 1778 geboren in het Apeldoornse Broekland en op 23 september van dat jaar gedoopt in de rooms-katholieke kerk op de Oosterhof als zoon van Teunis Arends Mulder en Willemina Hendriks Swanenburg.
Marten trouwde in 1806 te Vaassen met de in Wijhe geboren Lamberdina (ook wel Lammerdina) Gravemans. Het echtpaar kreeg verscheidene kinderen. Uit de geboorteakte en andere akten wordt duidelijk dat Marten dan wel Mulder mocht heten, maar landbouwer was. De Westerbroekermolen, onmiddellijk naast de boerderij gelegen, was niet meer in gebruik. Had Mulder plannen met de molen? Nu was het na de napoleontische tijd een economisch slechte periode, de klad zat er goed in. Papiermaken was niet lucratief meer. Dus waarschijnlijk wilde Mulder niet ‘mulderen’.
Het echtpaar had bij de aankoop in 1812 ook zogenaamde ‘woeste grond’ gekocht. Twee stukken van dit deel werden door hen weer verkocht. Op 28 oktober 1828 werden zowel Gerrit Kriewel als Lucas Veldhuis de nieuwe eigenaars van respectievelijk 80 roeden in het Bloemendaalsbosch en tweederde deel van de Bloemendaalsweijde, groot 1,85 bunder. Vooral de laatste was economisch actief in het deel van Emst dat niet veel later het Hanendorp werd genoemd.
Marten Teunis Mulder op pad voor de kozakken
In november 1813 doken ze op bij de oostgrens van het keizerrijk Frankrijk waarbij ons land sinds 1810 behoorde. Op rappe paarden, met lange baarden, ingepakt in een laag kleren, werden ze de schrik van de Franse soldaten. Hun opmars ging in ijltempo; eind november stonden ze al in Amsterdam. Ze verplaatsten zich zo snel dat hun voorraden, hun achterna moesten worden gebracht. Daarom werd een deel van de net bevrijde dorpelingen gesommeerd als vervoerder dienst te doen. Ook Marten was de klos. Hij moest met paard-en-wagen op komen dagen. In de periode van 25 november tot 31 december 1813 en nog eens van 3 februari tot 23 februari 1814 zou hij in totaal 21 dagen onvrijwillig als vervoerder dienen ad 2,50 guldens per dag. Bron: Streekarchief Epe, Hattem en Heerde, negentiende-eeuws archief gemeente Epe, invnr. 1087.
Het echtpaar Mulder leende nogmaals geld. In januari 1835 bij Gerrit Vosselman 700 guldens, met als onderpand karremansplaats Het Veentje of De Bloemendaal, bestaande uit een huis, hofje,
schuur en korenberg, met een erf groot 20 roeden, met nog bouwland, nog een kampje land met een akkerhegge, groot circa 1 bunder, met erbij gelegen bos van circa 80 roeden, alles gelegen in de Achterenk. Als belending werd aangegeven: noordwaarts Jan Berend Smit, oostwaarts de erven Veldhuis, zuidwaarts gemeene (= marke)grond en westwaarts Jannes de Goeijen.
Zes jaar later werden weer 700 guldens geleend, maar wellicht om de vorige hypotheek af te lossen en lagere rente te bedingen. In de akte – waarin nu wel kadastrale gegevens werden gebruikt – handelde het om karremansplaatsje erf ’t Veentje of Bloemendaal, bestaande uit een huis en erf, groot 5 roeden, kadastraal gemeente Epe-Oene, sectie N, nr. 142; met een bos, groot 1 roede, 86 ellen, sectie N, nr. 143; een schuur, berg en erf, groot 3 roeden, 80 ellen, sectie N, nr. 144; nog land in sectie N, nrs. 49-50, 134-141, en in sectie O, nrs. 694-695, 697, 699, 749, 811 en 846. De geldschieter was Lambert Alberts Koekkoek, koperslager.
Opvolging
In november 1848 kwamen de geërfden (gezamenlijke eigenaren) van de marke Emst en Westendorp in een buitengewone vergadering bijeen die gehouden werd in de school aldaar. Er moesten besluiten genomen worden over de opdeling van de markegronden. Marten Teunis Mulder was een van de aanwezigen. Hij was dus geërfde.
Was het de aanwezigen niet bekend dat hij en zijn vrouw eerder dat jaar, en wel op 21 januari, De Bloemendaal aan hun zoon Willem Mulder, getrouwd met Maria Wools, hadden verkocht? De koopakte meldde dat het onroerend goed bestond uit een huis, erf met schuur, korenberg, varkenshok en bakoven, bouw-, wei- en hooilanden, genaamd Het Kleine Veentje op de Bloemendaal (noordwaarts de erven Van Essen, Gerrit Vorselman, Lambert Beekhuis), en grond van de diaconie van Vaassen (oostwaarts Harmen van de Velden, zuidwaarts de beek en westwaarts Jannes de Goeijen en Jan van Westervelt), groot 4 hectare, 19 are en 66 centiare, kadastraal sectie N, nrs. 134-144. Het aankoopbedrag was 1500 guldens.
De reden dat Marten toch op de vergadering aanwezig was en door de overige Emster geërfden als de boer van De Bloemendaal werd gezien zal wellicht gelegen zijn geweest in het feit dat hij en zijn vrouw er bleven wonen, anders gezegd: bij de zoon inwoonden. Marten overleed in 1858, 82 jaar oud, zijn vrouw, toen 80 jaar oud, twee jaar later.
Katholieken in Emst
De Veluwe staat bekend als een overwegend protestantse regio. Minder bekend is dat tijdens de Reformatie een deel van de adel rooms-katholiek (rk) bleef. Rond hun kastelen, zoals Duistervoorde bij Twello en Terhorst bij Loenen, ontstonden katholieke enclaves. Ook de familie Van Isendoorn à Blois bleef katholiek, de reden dat ook in Vaassen een katholieke enclave ontstond op de Oosterhof. Door onroerendgoedaankopen in Emst, zoals De Smallert en in de Bloemendaal c.q. de Achterenk, waren er pachters nodig. Te concluderen is dat een deel van hen katholiek was, zoals de familie Mulder op De Bloemendaal. Er was dus al in de achttiende eeuw een kleine katholieke enclave in Emst. De leden van de twee kerkgenootschappen gingen overigens gemoedelijk met elkaar om. Pas in de latere negentiende eeuw zou, wat we later de Verzuiling zijn gaan noemen, daar verandering in brengen.
Willem Mulder, de nieuwe eigenaar, moet in 1815 geboren zijn op De Bloemendaal. In 1844 trad hij in het huwelijk met Maria Wools, die eveneens in 1815 was geboren als dochter van de Apeldoornse landbouwers Jan Evert Wools en Gerdina Jansen. Willem en Maria hadden zeven kinderen; Willem overleed in 1894 op 78-jarige leeftijd in de boerderij, Maria was al eerder overleden. Meestal, maar niet altijd dus, nam de oudste zoon de boerderij over. Nu was het de jongste: Wilhelmus Martinus. Dat was echter niet zo vanzelfsprekend om het boekbindersvak te leren. Later had hij een onderneming in Zwolle. Daar ontmoette hij de uit Olst afkomstige Hendrika Haverkamp. In 1894 trouwden zij in Diepenveen.
Met dat huwelijk was wat ‘aan de hand’. Zijn vrouw was namelijk Nederlands-hervormd. Was dat voor de katholieke Wilhelmus Martinus geen probleem? Ging hij over naar de protestantse kerk? In het verzuilde Nederland was dat ongewoon. Nog vreemder is dat hij later, in 1913, slechts 55 jaar oud, overleed in het rooms-katholieke armenhuis op de Oosterhof in Vaassen.
Waarom hij en zijn vrouw toch gaan boeren? Op de boerderij woonden toen nog steeds twee ongetrouwde broers van Wilhelmus: Marten en Gerhardus. Zij overleden in Vaassen in respectievelijk 1925 en 1909.
Familie Kloezeman komt op De Bloemendaal
Vier jaar voor Wilhelmus’ overlijden werd De Bloemendaal met al het land onder de hamer gebracht. Op een veiling van 16 en 30 juni 1909 werd uiteindelijk het hoogste bod uitgebracht door Gerrit Berghorst, boerenknecht uit Welsum, en Dirk Veldhuis jr. Ze hielden wel van een gokje, want op 4 maart 1910 werd alles weer doorverkocht aan het echtpaar Gerrit Tellegen (Nicolaas Karelsz.) en Willempje Bosch. Wel met een kleine winst.
Het echtpaar Tellegen exploiteerde De Bloemendaal als een gemengd bedrijf. Om het landbouwareaal uit te breiden werden de elzenhoutbosjes ten westen en noorden van de boerderij gerooid en sloten gegraven. Toen Gerrit en Willempje op De Bloemendaal neerstreken, hadden zij al enkele kinderen. Hun achtste kind, Bartha, zou daar als eerste worden geboren (23 juni 1912). Zij trouwde op 16 september 1933 met Hendrikus Kloezeman, geboren op 4 juli 1909 op de Ravenstraat 17 in Zuuk. Zij kochten op 31 oktober 1939 de boerderij over om het gemengde bedrijf voort te zetten.
Een van hun kinderen is Henk, die zich nog van alles over het gebied weet te herinneren. In zijn tijd werd het gebied Het Veen genoemd. Over de beek: ‘De hoofdbeek stroomde via de Hertenkamp, langs diverse kolkjes, een soort sprengengebied. Vanaf Beekhuis (Koeweg) kwam er nog een stroompje bij, waarna de hoofdbeek (de Smallertse beek) langs de voormalige Westerbroekermolen stroomde. Iets verder, bij wat nu de Achterenkweg is, kwam de beek uit Schaveren erbij in. Vervolgens ging dit als een gezamenlijke beek naar de viskwekerij ’t Smallert.
Jaarlijks, vaak onverwacht, voerde de Heidemaatschappij controles uit. Jo Dogger, de opzichter, die achter de Venz woonde aan de Viskweekweg, was onze schrik. Als kinderen maakten we geregeld dammen in de beek, zodat die stroomafwaarts even droogviel. De dam brak als een waterval. Maar, o wee als Dogger eraan kwam! Dan moesten we snel de zaak laten ploffen!
Braakman bouwde ‘clandestien’ huisjes
Vanaf De Bloemendaal liepen toen nog diverse oude paden waar je alleen te voet overheen kon; deze bestaan nu niet meer’, aldus Henk. Na het overlijden van vader Hendrikus werd in september 1983 de boedel verdeeld. Moeder Bartha verhuisde daarna naar het bejaardenhuis in Vaassen waar zij op 21 april 2006 de ogen sloot. De oudste zoon, Gerrit Willem Kloezeman, nam de inmiddels bouwvallige boerderij over. In 1986 brandde deze af, waarna de huidige woonboerderij gebouwd werd. Helaas was het muuranker uit 1727 daarna verdwenen. En de molen? De schuur waarin de resten ervan nog te zien waren, werd in 2001 gesloopt. Zoals Henk het omschreef: ‘Het bestond uit gebinten, de palen aan de beekzijde hadden grote ronde gaten waar de assen in hebben gezeten.’
Vanaf De Bloemendaal liepen toen nog diverse oude paden waar je alleen te voet overheen kon; deze bestaan nu niet meer’, aldus Henk.
Na het overlijden van vader Hendrikus werd in september 1983 de boedel verdeeld. Moeder Bartha verhuisde daarna naar het bejaardenhuis in Vaassen waar zij op 21 april 2006 de ogen sloot. De oudste zoon, Gerrit Willem Kloezeman, nam de inmiddels bouwvallige boerderij over. In 1986 brandde deze af, waarna de huidige woonboerderij gebouwd werd. Helaas was het muuranker uit 1727 daarna verdwenen.
En de molen? De schuur waarin de resten ervan nog te zien waren, werd in 2001 gesloopt. Zoals Henk het omschreef: ‘Het bestond uit gebinten, de palen aan de beekzijde hadden grote ronde gaten waar de assen in hebben gezeten.’
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.