11 okt Bouw van de kerk te Emst in 1866
Bouw van de kerk te Emst in 1866
Auteur:
Henk Kloezeman
Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe 209, september 2016
Inhoudsopgave:
Inleiding
In 1860 telde de buurtschap Emst ongeveer vijftig gezinnen, al met al zo’n driehonderd mensen. Velen waren arm. Tot die tijd waren de buurtschappen in Emst kerkelijk aangewezen op de moederkerk van de Noordoost-Veluwe, de Grote (hervormde) Kerk te Epe. In Emst wilde men een eigen kerk, want de afstand naar Epe of Oene was lopend toch wel ver.
Uit de kerkleden werd een commissie gevormd. In maart 1861 wendde deze commissie zich tot de hervormde gemeente van de Grote Kerk te Epe met het verzoek zich af te mogen splitsen van deze kerk en te komen tot een eigen kerkgemeenschap met kerkgebouw te Emst.
Dit verzoek viel in Epe in eerste instantie niet in goede aarde. Men wilde Emst met zijn buurtschappen onder de hervormde gemeente van Epe houden. Maar na overleg tijdens vele vergaderingen ging de kerk van Epe in 1862 toch overstag. De kerk van Epe moest toen de bezittingen, onder andere gronden die onder Emst lagen, ook afstaan aan de nieuw te vormen hervormde gemeente van Emst.
Er kwamen vele schenkingen voor de bouw van de nieuwe kerk, zoals van het St. Anthonie Gilde te Epe. De opbrengst van een provinciale collecte ging ook naar dit goede doel, en de kerkenbouw werd begunstigd door een lening uit een fonds van de Grote Kerk in Epe. Zelfs van koning Willem III kreeg men steun. De Majesteit zegde een jaarlijkse bijdrage van 400 gulden toe voor het salaris van de predikant, betaald uit de rijkskas. Mejuffrouw Fincke schonk 1000 gulden. Catharina Wilhelmina Fincke, geboren op 29 augustus 1793 te Amsterdam en overleden te Epe op 12 oktober 1861, had een legaat van 1000 gulden bestemd voor de hervormde gemeente van Emst, onder voorwaarde dat er binnen tien jaar een kerk voor Emst gebouwd moest worden. Anders verviel het kapitaal aan de familie.
In een vergadering van kerkvoogden en notabelen van Epe op 26 januari 1865 werd na enige discussie besloten aan de kerkelijke gemeente van Emst de benodigde grond in het volle eigendom af te staan. Het ging om zestig roeden (hectaren) grond, gelegen aan de Grintweg te Emst, met de uitdrukkelijke bepaling dat de kosten van overdracht door de genoemde Emster commissie betaald moesten worden. De kerkvoogden waren van mening dat de grond aan de Grintweg een geschikte plaats was voor de nieuwe kerk. Deze grond was gedeeltelijk verpacht aan Wolter Tellegen, bakker en herbergier aan de Grintweg. Buiten de zestig roeden bleef er nog een stuk grond over dat aan Tellegen werd verkocht voor 125 gulden het schepel (een Gelderse schepel is 1450 m²).
De aanbesteding voor de bouw van de kerk en de pastorie vond op 5 september 1865 ’s middags om vijf uur plaats bij G. Langen in Het Wapen van Epe. De technische beschrijving van de bouwwerken was zo nauwkeurig dat slechts 100 gulden betaald hoefde te worden voor klussen buiten het bestek om. Op ‘heden den vijfden september van het jaar 1865 des namiddags in het logement van Gerrit Langen’ was de commissie voor de nieuw te bouwen kerk van de Hervormde Stichting te Emst overgegaan tot de opening van de bij haar ingekomen inschrijvingen. Naar bleek waren de laagste inschrijvers Johannes Cornelis de Bruin, Carel Schut en Gerrit de Bruin, allen timmerlieden te Vaassen. Ze wensten het werk aan te nemen voor het bedrag van ƒ 13.544.
De eerstesteenlegging vond plaats op 19 maart 1866 door de oud-burgemeester van de gemeente Epe, G.W. van der Feltz, tevens voorzitter van het Sint Anthonie Gilde en oud-notaris te Epe. Volgens A. Brouwer te Epe heeft het Sint Anthonie Gilde in 1866 het grote bedrag van 8000 gulden geschonken voor het kerkgebouw. Uit dankbaarheid kreeg het gilde een halve bank in de kerk in eigendom.
Afgaande op de berichtgeving in de Nieuwe Apeldoornsche Courant van zaterdag 24 maart 1866 is de eerstesteenlegging vlekkeloos verlopen, maar vond er na afloop een verschrikkelijk tragisch ongeval plaats. Het werkvolk was na een ferme kruik jenever geledigd te hebben op de losse stelwagen gaan zitten om naar Vaassen terug te keren. Toen de voerman nog maar net op de Grintweg gekomen was, heeft hij de paarden de verkeerde kant op gestuurd, zodat de wagen kantelde en iedereen van de wagen afviel en deels onder de wagen terechtkwam. Of de voerman ook te diep in het glaasje gekeken had, is nooit onomstotelijk vast komen te staan.
Onder de slachtoffers was veldwachter Cornelis Johannes Bunte uit Vaassen die de orde moest handhaven; hij werd zwaargewond aan zijn schouder. Zijn zoontje Coen die overreden werd, was er nog slechter aan toe. Vanuit het huis van Jannes van Werven werd hij naar zijn eigen huis gebracht, waar hij overleed, elf jaar oud. De andere timmerlieden waren gewond. Een timmermansknecht uit Apeldoorn had zijn been gebroken. Enkelen kwamen met de schrik vrij.
In de krant van 26 maart, dus twee dagen na het ongeluk, stond dat de timmerman uit Apeldoorn zijn been niet had gebroken, maar bezeerd. Volgens sommige ooggetuigen was het ongeluk beslist niet aan drankmisbruik te wijten. Aart van Eek, de voerman van de stelwagen, was een net, oppassend man, die nooit, ook niet op de avond van het ongeluk, betrapt was op drankmisbruik. Hier was sprake van een menselijke inschattingsfout. De wagen, die niet geschikt was voor personenvervoer, was bij het draaien gekanteld. Deze dag die zo goed was begonnen, werd voor veldwachter Bunte uit Vaassen en zijn vrouw Everdina Terwel een zeer trieste en verdrietige dag. Ze verloren hun zoon Coenraad Frederik.
In de boeken van het Sint Anthonie Gilde van 1866 stond de volgende post: transport van een halve anker wijn (12 flessen) naar Emst voor de eerstesteenlegging van de kerk: ƒ 18,20.
Ds. H. Worst van de Grote Kerk in Epe was consulent, maar Anthonie Abraham Sels werd de eerste predikant van de kerk in Emst. Op zondag 8 mei 1868 werd hij in het ambt bevestigd door ds. Worst. Emst werd toen als vierde kerkdorp aan de gemeente Epe toegevoegd. Sels was op 27 maart 1828 geboren in Amsterdam, hij bleef ongehuwd en woonde op Emsterenk 507. Op 25 augustus 1874 werd hij in Epe uitgeschreven als inwoner van de burgerlijke gemeente Epe. Hij vertrok naar Amsterdam. Zijn opvolger werd ds. J.F. Goens.
Nog eenmaal zou de kerk in Emst getroffen worden door een ramp, gelukkig vielen er ditmaal geen doden. In de vroege morgen van maandag 6 januari 1930 werden de mensen opgeschrikt door de uitroep: ‘De kerk staat in brand!’ Het blusmateriaal kwam te laat aan en de Emster brandweer was niet bij machte de kerk te behouden, ook niet met de hulp uit Vaassen en Epe. Iedereen moest met pijn in het hart toezien hoe de kerk, die met zoveel moeite tot stand was gekomen en waaraan men zoveel jeugdherinneringen had een prooi van de vlammen werd. Veel waardevol materiaal, ook uit het kerkarchief, is bij de brand verloren gegaan. Wat de oorzaak van de brand precies was, bleef gissen, maar daags voor de brand was het bitter koud. Enkele trouwe kerkbezoekers waren niet aanwezig, hoewel ze gezorgd hadden voor een stoofje met gloeiende kolen om de voeten warm te houden tijdens de dienst. Vermoedelijk is het stoofje met gloeiende kolen van de afwezige kerkbezoekers onder een van de banken geraakt. Toen de kerkdienst voorbij was, heeft niemand meer aan die stoofjes gedacht.
De mislukte poging de brand te blussen was het laatste optreden van de verouderde brandweer van Emst, want bij de volgende gemeenteraadsvergadering in Epe kwam het optreden van de brandweer aan de orde. Er werden negatieve uitlatingen gedaan, onder andere door een raadslid dat afkomstig was uit Emst. Men kon de brandweer maar beter opheffen, als deze niet over deugdelijk materiaal beschikte. Dit klonk de gemeenteraad als muziek in de oren, met als resultaat dat de Emster brandweer beëindigd werd. In Emst was, en is, men aangewezen op Vaassen en Epe.
Op woensdag 14 mei 1930 vond de aanbesteding plaats van de wederopbouw van de kerk in café De Nieuwe Kroon te Emst. Twintig aannemers hadden ingeschreven. De laagste inschrijving was van R. van der Wijk te Heerenveen voor ƒ 25.220. Aan hem werd het werk opgedragen. De laagste inschrijver voor het schilderwerk was W.M. Schraven te Oldebroek voor ƒ 1.450.
De herbouwde kerk werd op zondag 28 december 1930 door ds. A.G. Oosterhuis ‘ingewijd’ met als tekst 1 Koningen 8:29: ‘Dat Uwe oogen nacht en dag open zijn over dit huis.’ De steen van de eerstesteenlegging uit 1866 werd voor in de hal van de kerk geplaatst.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.