10 okt De bijschool van Emst; onderwijs voor 1837
De bijschool van Emst; onderwijs voor 1837
Auteur:
Evert de Jonge
Inhoudsopgave:
Inleiding
Aanvankelijk werd er onderwijs gegeven in kloosters, later volgden universiteiten al moest je als inwoner van onze streken naar Parijs of Bologna. Later kon je ook in Leuven en nog later in Leiden naar hoger onderwijs. In de middeleeuwen hadden de steden scholen, terwijl voor ‘voorbereidend’ onderwijs de Latijnse school functioneerde, zoals in Deventer. Hattem had weer een Franse school.
Op het platteland werden laat scholen opgericht; steevast verbonden aan het kosterschap van de kerk. De koster was tevens doodgraver, voorzanger en schoolmeester. Hij werd dan ook custos genoemd. De meesten van hen hadden op zijn minst de Latijnse school doorlopen of enkele jaren gestudeerd.
Nu was er een probleem: er was geen onderwijsplicht. Vaak werden de kinderen alleen in de winter, dus na de oogsttijd, maar school gezonden en die was voor de jeugdige Emstenaren helemaal in Epe. Dit was de reden om een bijschool te stichten; zoiets kon alleen met toestemming van de autoriteiten en de instemming van de custos van Epe, want die raakte met de stichting van zo’n dependance een deel van zijn inkomsten kwijt. Toch kwam men tot een akkoord; dat zal kort voor 1771 zijn gebeurd. Het bestuur van de Marke van Emst en Westendorp droegen Jan Willems Grave voor die dan ook werd aangesteld. Deze uit Epe afkomstige onderwijzer was al toen al op een middelbare leeftijd, geschat 50 jaar. Hij trouwde driemaal; in 1744 te Epe met Aeltjen Havercamp, in 1747 met Aeltje Coenraads en 1762 met Janna Peters.
Er moet in die tijd ook een school gebouwd zijn, want het markeboek vermeldt dat in 1773 het bestuur vergaderde in zijn huis, waarbij voor 10 stuivers werd verteerd. Waarschijnlijk werd er een glas bier gedronken. En van de genomen besluiten op die vergadering betrof een reparatie, want de rekening meldt ook dat men op ‘de schoele laeten vorsten dak bandgedden en twig daar toe gedaen en de dekker betaalt samen’ voor de som van 2 gulden.
Twee jaar later, 1775, repareerde Rikkert van Essen zowel bruggen als de school. Hij zal timmerman zijn geweest.
In de winter van dat jaar overleed Grave, zodat Aert Gerrits Bos, buurtschout, Hendrik Lubberts Boeve, Lambert Jans, Jacob Wichmans en Hermen Hermans, markegenoten en gecommitteerden van Emst en Westendorp vroegen de ambtsjonkers van Epe akkoord te gaan met de aanstelling van Evert Vermeer, wonende in Epe. De jonkers gingen akkoord, maar als waarnemend. Vermeer bleef twee jaar in functie, waarna op verzoek van de Emstenaren Aert Bos, Hermen Hendriks, Aert Jans, Jan van der Maate, Giesbert Ariëns, Tijmen Derks van Emst, Aert Arijens, Jacob Wijgmans en Kornelis Jacobsen van Essen de uit Terwolde Arend Gerrits Bode werd voorgedragen. Deze overlegde een verklaring van goed gedrag en dat beviel de ambtjonkers die weer akkoord gingen.
Boode mocht zich verheugen in een tochtdicht schoollokaal; nog net voor zijn komst had de marke de glazenmaker opdracht gegeven ruiten te plaatsen. Ook hij bleef niet lang. Op 1-5-1782 vertrok hij naar Deventer. Al in februari van dat jaar waren Lambert Gerrits, buurtschout van Emst, Aart Bosch en Gerrit Jans in Emst, naar ambtsjonker van Haersolthe tot Yrst afgereisd om toestemming te vragen voor de aanstelling van Willem Brummel, wonende in Vemde op de Oosterhof. Het is echter onduidelijk of hij de functie kreeg, want het markebestuur reisde eveneens af naar Voorst om daar te praten met een kandidaat.
Het markeboek vertelt ons niets over wie het geworden was, wel dat elk jaar gerepareerd werd aan de school. Zo komen we te weten dat er banken in de school stonden; wel zo prettig voor de schoolgaande jeugd. In 1793 werd er flink gebouwd; Jan de Groot deed dat voor het aanzienlijke bedrag van 24 gulden.
In 1795 werd kort voor de komst van de Fransen de Bataafsche Republiek gesticht. De nieuwe machthebbers verlangden van alle ‘ambtenaren’ een eed van trouw. Op 23-12-1795 werd die afgelegd door onder andere Peter Eeckmans, custos en schoolmeester te Vaassen, Berend Scholten, idem te Oene, C. Gerrits Heim, idem te Epe en Peter Grave, schoolmeester aan de Emsterenk.
Het vermoeden is dat Peter Grave degene is die 1782 werd aangesteld en toen 19 jaar oud was. Hij werd 1763 in Epe gedoopt als zoon van Jan Grave en Janna Peters en was familie van de eerste schoolmeester. Naast kost en inwoning ontving hij 30 gulden per jaar. Dat was niet genoeg om van te leven, zodat hij ook het beroep van glazenmaker uitoefende.
Mogelijk bleef hij in functie tot 1805, want in dat jaar trok het markebestuur vijf dagen door Emst om bij iedereen te collecteren voor een nieuwe schoolmeester. Deze werd in Veessen gezocht; helaas werd verder niets vermeld. Gelukkig weten we uit andere bronnen dat Petrus Lambertus Lambrechts, die op dat moment al zo’n 20 jaar onderwijs in Epe verzorgde, werd aangesteld. Volgens een ‘Staat van openbare lagere scholen’ gaf hij in de winter aan zo’n 100 en in de zomer aan zo’n 65 kinderen les.
Al die jaren werd geregeld door onder andere Richard van Essen getimmerd in de school. Zo werden in 1801 zes eikenposten geplaatst en in 1811 het dak gedicht. In 1813 was er groot onderhoud. Het dakwerk en glaswerk werden vernieuwd en gebruikte Van Essen 1,5 ton(nen) kalk. Hij deed er drie dagen over. Jan Hulman leverde twee planken voor de banken ad 3 gulden. In 1815 werd er een nieuwe deur geplaatst en 1817 (nieuwe) banken.
Ook kreeg de school turf om de kachel aan te maken. De rekening van 1817-1818 meldde voor het eerst dat Gerrit Ariens Bosch jaarlijks turf leverde ‘voor brand in de schoole’. Hij had er een vast contract voor ad 4 gulden per jaar, dat zou zo blijven tot 1836. Er werd dus op koude dagen een vuurtje gestookt. Geriefelijkheid troef? Misschien voor de schoolmeester die over een stoel beschikte, die in 1819 werd gerepareerd voor 4 stuivers.
In 1821 werd eenmalig genoteerd dat de schoolmeester (Lambrechts dus) 4 gulden per jaar kreeg. Latere rekeningen noemden dit bedrag niet. Mogelijk werd de schoolmeester door de kerk van Epe betaald.
Nog een opmerkelijk feit. Elk jaar werd er wel gerepareerd, maar opvallend is dat Peter Jans Grave ook elk jaar ramen moest vervangen. Moeten we als oorzaak baldadige jeugd zien? Werd er geregeld een raam in gegooid of ging er een bal door de ruiten?
Lambrechts zou tot kort voor zijn overlijden in oktober 1835 les blijven geven in Emst. Een maand eerder verzocht hij het gemeentebestuur van Epe om pensioen en gaf hij aan ruim 50 jaar in de gemeente voor de klas te hebben gestaan. De gemeente verleende hem het gevraagde al was dat door zijn overlijden van korte duur. Nog voor het wegvallen van Lambrechts was er al een besluit genomen voor de bouw van een ‘echte’ school.
De rekening van 1835-1836 maakte nog eenmaal melding van reparaties aan de school. Daarna werd de bijschool van Emst niet meer genoemd. Het gebouw werd volgens 150 jaar openbaar onderwijs in Emst in 1836 afgebroken. De rekening meldt niets over de afbraak of over materialen die vrij kwamen. Aannemelijk is dat de stoel en banken verhuisden naar de nieuwe school.
Waar stond de eerste school?
De vraag blijft waar het gebouw stond. Als plaatsbepaling werd eenmaal de Emsterenk aangegeven. Nu was de enk bijzonder groot. Juist daarom werden allerlei toponiemen gebruikt om duidelijk te maken waar iets stond of lag op die enk. Bijvoorbeeld de Lobrink was de zuidoostelijke hoek van de enorme Emsterenk. Werd er echter alleen Emsterenk als plaatsbepaling genoemd bedoelde men meestal de zuidelijke grens waar nu de Stationsweg is gelegen. Ook de inwonerslijst van 1781 hielp bij het zoeken naar de juiste plek. Schoolmeester Boode woonde toen dicht bij de brouwerij, dus ter hoogte van huisnummer 12. Nu zijn er geen nummers 14-20 aan de Stationsweg, het volgende nummer is 22. Dit huis had ooit nummer 284 en omdat schoolmeester Lambrechts overleed in huisnummer 283 zitten we dus in de buurt. Nu was de marke in 1832 (aanvang kadaster) eigenaar van een huis en erf, kadastraal genummerd sectie M 958, gelegen aan de noordzijde van de Stationsstraat. Het is zeer aannemelijk dat dit de school annex woonhuis was waar Lambrechts dus les gaf en overleed. Een speurtocht in het kadaster, waar M 958 al snel in verdwenen was, leverde op dat het huis en erf van 1832 – samen met M 959-960 (twee stroken bomen die haaks op de Stationsweg stonden) – opgegaan moet zijn in een later wooncomplex van twee huizen (nu Stationsweg 71-73), gebouwd door Louis Berkhoff. Zijn nazaten woonden er tot ver in de 20e eeuw, thans is daar de firma Pannekoek gevestigd. Een recente meting wees uit dat de school aan de weg, op de inrit aan de oostzijde, moet hebben gestaan.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.