De Marke van Emst – 2

De Marke van Emst – 2

De Marke van Emst en Westendorp (2)

Inhoudsopgave:

    Auteur: Evert de Jonge
    Publicatie: Verschenen in Ampt Epe 186, april 2012

    De willekeur van de marke Emst en Westendorp

    Van de oudste geschiedenis van de marke valt weinig te vertellen, want er zijn geen primaire bronnen. Slechts af en toe komt een flard geschiedenis naar voren, meestal indien er sprake was van geschillen, zoals in de vroege zeventiende eeuw bij wateroverlast in het Vossenbroek.5) Er werd toen door de buurscholt geprocedeerd namens de marke. In de stukken werd hij aangeduid als de ‘boerscholt van Emst’ en zelden als de ‘boerscholt van Emst en Westendorp’. De naam van de buurschap was toen al aan verandering onderhevig: Westendorp viel al min of meer weg.

    Het eerste primaire archiefstuk van de marke dateert van 1722, toen er betrekkelijk laat een willekeur werd opgemaakt. Dat dit toen pas gebeurde, is waarschijnlijk te verklaren uit het feit dat in de marke weinig of geen invloed van buitenaf plaatsvond van grootgrondbezitters.

    Dergelijke lieden probeerden vaak het bestuur van de marke naar hun hand te zetten en hadden dan ook baat bij regels. In De marke van Emst waren slechts ‘kleine’ grootgrondbezitters: het St. Petersgasthuis uit Arnhem, de adellijke families Van Holthuisen (Vaassen), Van Soudenbalch (Utrecht) en Van Galen (Heerde) en de patriciërsgeslachten Tichlerus (Deventer) en Hegeman (Elburg/Harderwijk) en de gegoede familie Van Steenbergen (Vaassen). Zij allen bezaten in de marke niet meer dan een boerderij, alleen de laatstgenoemde familie bezat slechts grond (het Vossenbroek).6)

    Bij het op schrift stellen van de willekeur waren de drie ambtsjonkers van Epe betrokken: de jonkers Anthony van Lynden tot Cronenburg, Gerrit Witten, burgemeester van Hattem, en Frederick van Isendoorn à Blois tot den Cannenburg. Uit de inleiding op de willekeur blijkt dat er nooit iets zwart op wit was gezet. Anders gezegd: men handelde ‘naar ouder gewoonte’. Mond tot mond doorgeven dus; slechts 275 jaar geleden kon dat nog in Emst. De eerste artikelen van de willekeur handelden over het bestuur. Zo zou de boerrichter (buurscholt) voor twee jaar in functie blijven. Wel moest hij gegoed zijn in de marke. Indien de gekozene het ambt weigerde of opzegde, wachtte hem een boete van tien daalders. De functionaris werd gekozen op de buurspraak, maandag na St. Petri (eind februari) en werd bijgestaan door maar liefst zes gezworenen (twee uit de buurschappen Emsterbroek, Emst en Westendorp). Hun taak was het eenmaal per jaar op vaste dagen de enken, broeklanden, dijken, dammen, weteringen en leigraven te schouwen en de buren op te roepen – na de oogsttijd – om de wegen te herstellen. Tijdens het schouwen moest de buurscholt de gezworenen van eten en drinken voorzien, wat wellicht uit de kas werd betaald. Ook mocht hij niet zelfstandig iemand voor de richter van Veluwe dagen dan na instemming van de buurspraak. Als beloning mocht de buurscholt een stuk land bij de Grift tegen half geld gebruiken en een deel van de boetes houden.

    Emsterenk
    Kopie van de ondertekening van de willekeur van Emst en Westendorp, 1722. De meesten hadden nog geen (vaste) achternaam, al worden wel personen met de namen Decker, Grave, Havercamp, Montizaan en Vis genoemd.
    Handtekeningen_pag1
    De handtekeningen van het akkoord (blz 1) van 1859 om de marke te verdelen (totaal drie blz.).
    Handtekeningen_pag3
    Blz. 3
    Handtekeningen_pag2
    Blz. 2
    Vervolg van de handtekeningen onder het akkoord tot verdeling van de markegronden.

    Als bescherming gold dat degene die een gezworene molesteerde, beboet werd met zes gulden, terwijl voor een ‘kwade’ schouw twee stuivers boete werd gerekend. Een boete moest snel worden betaald, want na enkele dagen werd al tot executie (in beslagname van goederen) overgegaan.

    Voor het dagelijkse toezicht was er een scheuter (opzichter). Deze controleerde of de buren die op de buurspraak aanwezig waren, wel ongewapend verschenen (!); het meenemen van een geweer, schop, bijl of mes was strafbaar. Blijkbaar ging het er geregeld heet aan toe, want ook schelden of liegen werd beboet met zes gulden. De scheuter werd bij zijn aanstelling beëdigd door de richter van Veluwe. Als beloning kreeg hij van de buren op St. Jacob een bundel rogge, met Pasen eieren en deelde de man in bescheiden mate mee in de boetes. Tevens moest hij zorg dragen voor het hek naar het Emsterbroek7), de bruggen over de Grift en Weteringen, waarvoor hij als beloning het gras kreeg op de Emsterdijk. Het vee dat hij opbracht moest hij in het ‘schuthocke’ plaatsen.

    De buren hadden ook de nodige verplichtingen. Zo moesten zij de hekken onderhouden en die gesloten houden, want vee mocht niet los op de enk of in het Emsterbroek lopen of grazen. Gebeurde dat toch, dan werd het in beslag genomen, geschut en pas tegen een boete weer teruggegeven. Met vee uit andere marken was men al helemaal niet mals; de boetes waren een stuk hoger. Ook het koren zomaar inrijden op de enk was streng verboden.

    Het recht van plaggen- en turfsteken, heel belangrijk wegens de mestproductie en de verwarming, was ook beperkt. Zo mocht je je eigen turf niet verkopen aan niet-buurgenoten; de boete was 12 gulden terwijl de koper in kwestie zijn paard en wagen moest achterlaten die hij pas terugkreeg na het betalen van eveneens 12 gulden (en 10 stuivers). Het plaggensteken was alleen toegelaten binnen bepaalde grenzen en tijden. Andere bepalingen gingen over het houwen van hout, de plicht de straat te onderhouden en het zomaar een huis timmeren op buurgrond. Vooral bepalingen tegen misbruik door niet-buurgenoten waren drastisch; op het stiekem plaggensteken, weiden van vee en plaatsen van bijenkorven werd streng toezicht gehouden.

    Het bezit in 1832

    Meer dan honderd jaar na het opmaken van de willekeur is het weer mogelijk iets concreets over de marke te zeggen. Bij de grondlegging van het kadaster werden niet alleen kaarten getekend, maar ook alle grondeigenaren geregistreerd. Het bezit van de marke werd eveneens genoteerd. (Dankzij de Stichting Werkgroep Kadastrale Atlas Gelderland is zowel van de kadastrale gemeente Epe en Oene als van Vaassen de lijst met grondeigenaren en de kaarten in druk verschenen.8))

    Het grondbezit van De buurschap van Emst, zoals de marke te boek werd gesteld, lag in verschillende secties en betrof merendeels heide.

    N.B. De aantallen in hectaren. 

     

    tabel

    Het grootste deel van het markebezit bestond uit heidevelden tussen de Oranjeweg, de Kiefkamp, de Hogeweg en Gortel. De in sectie M gelegen heide lag verspreid tussen de Eperweg en het Vossenbroek en ten zuiden van de Tolweg. Van de zeven hectare bossen moeten we ons niet veel voorstellen; het betreft verspreide akkermaalsbosjes die maar zelden groter waren dan een tiental are. Sommige zijn bewaard gebleven, zoals een bosje aan de Hanendorperweg. De wei- en bouwlanden waren verpacht aan de bewoners. Interessant is dat op de nauwelijks 1 hectare tellende categorie erven het om 22 huispercelen handelt, waarvan de meeste als erf en schuur werden omschreven, twee met een huis en enkele met een hooiberg. Op grond van latere gegevens concludeerde ik dat op de erven met alleen een schuur ook een huis stond in eigendom van de pachter. Van de meeste bos(jes) en de erven was de marke dan wel eigenaar, maar het recht van opstal lag dus bij een ander.

    Tot slot nog iets over de wateren. Het betrof grotendeels uitwateringen, een deel van een molenbeek en een tweetal moerassen. De laatste lagen in sectie M en hadden een omvang van respectievelijk 1,76 en 0,56 hectare (in het Vossenbroek). Ten zuiden van het Vossenbroek werd 9,59 hectare als water opgetekend. Op die plek was in de late negentiende eeuw een viskwekerij gevestigd, waar thans het Kievitsveld ligt.

    Wat ook opvalt, is dat de totaaltelling circa 828 ha omvat, terwijl een latere kadastrale legger 945 ha noemt. Het laatste getal zal de juiste grootte betreffen.

    NB: Het in 1881 genoteerde getal van Sloet – die aangaf dat de marke 1462 ha groot was in 1852 – zal zeker niet kloppen.

    Het plan voor verdeling van de gronden

    Pas een kwart eeuw later duikt de marke weer op in de stukken, als in oktober 1859 door zeven buren of erfgenamen – ze noemden zich nu ‘berechtigden’ – van De buurt van Emst een concept opgesteld werd voor de verdeling van de gemeenschappelijke gronden. In hun aanhef wezen de initiatiefnemers op de voordelen van de verdeling. Naar hun mening zou na de opdeling gras kunnen worden verbouwd om het eigen vee te voeren. Voor de zekerheid hadden zij een kijkje bij de buren (welke werd niet vermeld) genomen, want daar was al verdeeld. Ze somden op wat ze hadden geconstateerd: er waren woeste gronden ontgonnen, waarop met ijver en vlijt werd gewerkt en waar welvaart was ontstaan. Moesten de arbeiders vroeger een beroep doen op de diaconie, nu konden de eigen bestaansmiddelen met noeste arbeid worden gerealiseerd. En om ook Emst te laten delen in deze zegeningen vertrouwden De Zeven erop dat hun ‘Plan tot verdeling der onverdeeld leggende gronden in Emst’ (hierna Plan Koekkoek) goed zou vallen bij hun medebuurtgenoten. Om ruzie en onenigheid te voorkomen en ieder recht te doen, stelden de heren voor om met alle gevoeligheden rekening te houden. Langdurige kwesties zouden vermeden kunnen worden. Daarbij werd vooral het belang van de minst gegoeden in het oog gehouden, al was niet alles te voorkomen, aldus De Zeven. Het plan omvatte elf artikelen. De belangrijkste spelregels:

    • Alle gronden zouden worden verdeeld, behalve wat in erfpacht was uitgegeven.
    • De gerechtigden die al grond in gebruik hadden of pachtten, werd de eerste keus gelaten.
    • Waar een huis stond, werd de grond al direct en voorlopig toegewezen aan de eigenaar van de opstallen. Afhankelijk van het aandeel in de marke werd de grotere een bunder en een kleine aandeelhouder een halve bunder rond het huis toegewezen.
    • De rechten van de minst gegoeden moesten door de commissie goed in de gaten worden gehouden, zodat zij niet de slechtste gronden kregen.
    • De commissie die de verdeling zou leiden, moest bestaan uit vijf Emstenaren. Zij zouden het volste vertrouwen krijgen om alles in goede banen te leiden. Nadien zou de commissie uitgebreid worden met nog vijf leden om bezwaren te onderzoeken.
    • De grote commissie moest binnen twee jaar een plan maken dat ter inzage zou worden gelegd.
    • Een buur of erfgenaam (de oude benamingen waren nog in zwang) moest binnen een maand en een dag zijn bezwaar schriftelijk kenbaar maken.
    • De commissie mocht deskundigen aantrekken voor het opmeten van percelen en kreeg een dagvergoeding van vijf gulden op de dagen dat men actief was. De overige kosten konden achteraf gedeclareerd worden.

    De initiatiefnemers vertrouwden erop dat hun plan zou worden aanvaard. Mogelijk hadden zij vooraf al gelobbyd en waren zij zeker van hun zaak. Niet ten onrechte, want op de buurvergadering van 22 oktober 1859 werd het plan door de tijde­lijke voorzitter (er was schijnbaar geen buurscholt meer) ingebracht. Nadat nie­mand het woord had genomen over de inhoud, bracht hij vervolgens twee vragen in stemming:

    1. a)Moeten de thans onverdeelde gronden in Emst worden verdeeld en moet de buurschap worden ontbonden?
    2. b)Moet het ingediende plan worden aanvaard?

    Op de eerste vraag stemden 87 tegen 31 markegenoten voor, op de tweede vraag waren 85 voor en 30 tegen (drie onthoudingen?). Na de stemming werd door de voorzitter bekrachtigd dat de eigenaren van de huizen met voorrang grond rond hun woningen kregen die voorlopig bepaald werd op 200 gld (per bunder?). Voor de commissie werden vijf personen gekozen: Albertus Koekkoek, Dries Visch, A. Schutte, L. Brummel en Peter Jonker. Zij kregen de nodige volmachten, waarna de aanwezigen ernstig werden gemaand hen naar billijkheid bij te staan en hun gunstig te bejegenen. Dat lukte, en al snel werd de groep de Commissie Koekkoek genoemd. Het vergaderverslag inclusief het plan werd vervolgens door de aanwezigen getekend en al drie dagen later in Apeldoorn geregistreerd. De ontvanger9) rekende hiervoor fl. 1,02½. Het was officieel: de verdeling kon beginnen, maar het zou anders lopen.

    De Commissie Koekkoek ging met vlijt aan de slag. Al op 29 november 1859 presenteerde zij aan de ‘geërfden en regthebbenden in de Buurtschap Emst’ een plan van verdeling. Dit omvatte de volgende (belangrijkste) spelregels:

    • Er moest een kaart worden gemaakt waarop de wegen, waterleidingen (beken en sloten), bruggen en duikers stonden, zodat na de verdeling de uitweg van percelen was gegarandeerd en niemand last had van overtollig water. De hoofdwegen zouden zes, de secundaire wegen en uitwegen vier meter breed worden. Het nodige grondwerk zou worden aanbesteed aan Emstenaren. Vooraf zou een begroting worden opgesteld, waarna een lening moest worden aangegaan tegen de laagste rente, tenzij de marke of markegenoten daarin konden voorzien.
    • Er zou met behulp van kadastergegevens een kaart worden gemaakt waarop de huizen stonden voor de vooruitbedeling van een of een halve bunder land bij het huisperceel.
    • De gronden zouden verdeeld worden in stroken van 50 delen.10) Er zou worden getracht zo veel mogelijk naast elkaar wonende markegenoten zo grond toe te delen. Er zou extra op percelen met opgaand hout worden gelet. Voorafgaande aan de verloting zouden de percelen worden genummerd van 1 tot en met 50.
    • De verloting zou als volgt gebeuren: er zouden twee bussen komen, de ene met de perceelnummers, de andere met de namen van de markegenoten. Twee mensen zouden steeds een lot uit de ene en dan een uit de andere bus halen en die voorlezen. De verloting zou op de gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt.
    • De nieuwe eigenaren zouden de secundaire wegen gezamenlijk bezitten of onderling overdragen, maar ook afdracht aan de commissie was mogelijk. De toegewezen percelen mochten afgegraven worden of omheind.
    • De kosten voor de overdracht van eigendom moesten worden betaald door de nieuwe eigenaren. Dat zou pas zes maanden na de loting gebeuren om mensen de tijd te geven percelen te ruilen of te verkopen, zodat kosten konden worden vermeden.
    • In de tussentijd zou de vroeger opgerichte commissie van beheer van de financiën van de buurschap Emst haar geld moeten overdragen aan de Commissie Koekkoek, zodat er alvast verrekend kon worden, maar ook de leden van de commissie konden worden betaald. Na afloop zou de commissie een volledig verantwoorde rekening overleggen die mocht worden beoordeeld door de markegenoten. Nadien zou een nieuwe commissie worden gekozen die de onverdeelde gronden en de financiën zou beheren.

    Noten

    5) Zie mijn artikel in Ampt Epe, nr. 153-154 (sept. en dec. 2005), resp. 28-32 en 27-34.
    6) Idem. Verstegen meende echter dat het opstellen van de willekeur de macht van de ambtsjonkers in het schoutambt Epe weerspiegelde. Ik ben van mening dat de Emstenaren lang kans zagen ‘buitenstaanders’ uit hun bestuur en marke te houden en dus geen reden zagen het op schrift te stellen. Zie: S.W. Verstegen, Gegoede ingezeten. Jonkers en geërfden op de Veluwe tijdens Ancien Régime, Revolutie en Restauratie (1650-1830) (Zutphen 1990).
    7) Ik veronderstel dat dit hek ergens tussen de Emsterenk en Emsterbroek moet hebben gestaan, wellicht nabij de splitsing Lobrink/Schobbertsweg.
    8) Stichting Werkgroep Kadastrale Atlas Gelderland, Epe en Oene (Arnhem 1992). NB: Aanwezig in het streekarchief en bibliotheken.
    9) De akte werd geregistreerd in verband met de grondbelasting die de marke moest betalen. De ontvanger zal een belastingambtenaar zijn geweest.
    10) Mogelijk waren er vijftig rechthebbenden.
    Geen reactie's

    Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.