De Westendorpsemolen

De Westendorpsemolen

De Westendorpse molen

Inhoudsopgave:

    Auteur: Evert de Jonge
    Publicatie: Verschenen in Ampt Epe 241, februari 2023

    Inleiding

    In zijn boek over de geschiedenis van de watermolens behandelt Hagens onder andere ‘De korenmolen in Zuuk’ . Het bouwwerk stond weliswaar aan de beek die door Zuuk stroomt, maar op een perceel dat in Westendorp ligt. Deze buurtschap grenst maar aan een betrekkelijk klein deel van de beek; dat is nog steeds zo. Dat de molen in de archivalia geregeld in Zuuk werd getraceerd, komt door de rentmeester van Veluwe. Die noteerde afwisselend Westendorp en Zuuk als vestigingsplek.

    Bouwer

    Tot 1518 werd door een persoon in Epe waterpacht betaald. Vanaf genoemd jaar werd dat gesplitst en was onder andere de schout van Epe, Sander Hueckell, een van de betalers van de waterpacht. Hij zal de watermolen hebben gebouwd. In 1528 meldde de rentmeester in zijn rekening dat diverse molens in Epe waren afgebrand. De oorzaak was de  plundering en brandstichting in de oorlog tussen Gelre en Habsburg, waarbij ook deze molen een slachtoffer was.

    Er is helaas een hiaat in de jaarrekeningen van de rentmeester van Veluwe. Nadat de historische mist weer optrekt, blijkt de watermolen in bezit te zijn van de rentmeester zelf: Sander Bentinck, die ook de Rosendaelse molen verwierf. Er ging een kwestie aan vooraf tussen de schout en de rentmeester. Hue­ckell zal wel niet op tijd betaald hebben.

     

    Het was overigens een hele puzzel hoe de eigendomsrechten van de twee genoemde molens precies in elkaar staken. De rentmeester – zelf nota bene eigenaar van de molens – noteerde het geregeld niet juist. Gelukkig bleken er nog andere archivalia, zodat duidelijk is geworden dat deze molen na Bentinck in handen kwam van Jacob Martens.

    Het kan echter zijn dat de in de vorige aflevering genoemde molenaar Jacob Pouwels de molen pachtte van Sander Bentinck. Deze overleed in 1547, waarna zijn zoon Karel hem opvolgde als rentmeester. Zes jaar later werd hij weer opgevolgd door zijn zoon, ook Sander Bentinck genaamd. Deze zal de molen verkocht hebben aan Jacob Martens.

    Een nieuw molenaarsgeslacht

    De nieuwe bezitter Jacob Martens (Moller) zal omstreeks 1570-1580 zijn geboren. Hij zal niet onbemiddeld zijn geweest, want dat was vaak de reden dat men openbare nevenfuncties bekleedde. In 1619 was hij zodoende olderman van het Sint Anthonie Gilde, in 1633 kerkmeester van Epe; in 1635 was hij als gerichtsman (een gegoed persoon in een ambt die medeondertekenende bij rechtshandelingen) betrokken bij het aangaan van een lening. Ook in het tynsregister van het Ambt Epe werd hij genoemd, onder andere wegens de molenbeek. Tot slot is een proces uit 1751 van belang: de expliciete bron van de overdracht Bentinck op Jacob Martens (Moller) te Westendorp naar latere bezitters.1

    Jacob was getrouwd met Gerriken Jans, die voor 1626 overleed. Er waren meerdere kinderen, onder wie Dirck Jacobs (Moller). Deze zal omstreeks 1610 zijn geboren en zou op 2 mei 1641 in Epe trouwen met Fijtjen Jans. In het doopboek werden zeven kinderen geregistreerd, waarbij als woonplek ’t Witteveen of Westendorp werd genoteerd. Twee van hen – Willem (geboren in 1652) en Aert (geboren in 1654) – komen we later in het verhaal nog tegen.

    Volgens het tynsregister volgde Dirck zijn vader op als betaler voor de molenbeek; deze zal kort na 1635 zijn overleden, al sprak de rentmeester nog tot 1646 van ‘Jacob Martens molen in Westendorp’. Pas daarna noteerde hij ‘Derck Jacobs molen’.2

    In 1640 hadden Dirck en zijn zuster een geschil met een dorpsgenoot over de verkoop van een hoppenhof, buiten het dorp gelegen, die verkocht was zonder hen erin te kennen. Zij claimden de helft te bezitten.

    Evenals zijn vader bekleedde Dirck dorpsfuncties; zo was hij in 1647 diaken en in 1666 gildemeester van het Dorper Gilde.

    In het verpondingkohier anno 1648 is te lezen dat Dirck Jacobs onroerendgoed­belasting moest betalen voor een huis en hof groot 1 schepel. Hij had ook nog ander bezit, zoals 2 mud zaailand waarop tiendplicht rustte voor zowel de Rekenkamer (Domeinen) als de heer van de Cannenburch. Tot slot bezat hij nog 1 morgen hooiland. Op dat moment was zijn korenmolen verpacht voor 50 caroliguldens. Voor de molen moest – en dat wisten we al – jaarlijks 3 gulden erfpacht worden betaald.

    In 1647 eiste hij dat de voogden van zijn onmondige neven en nichten mee dienden te betalen aan de reparatie van de molen. De ’mondkos­ten’ (vertering), die enige arbeiders bij het repareren van ’die vloetbuene aende coornmuelen tot Epe’ hadden genoten, bedroegen maar liefst 96 gulden, een hoog bedrag.

    In 1652 vocht Dirck Jacobs met zijn zwager, namens hun beide echtgenotes, een geschil uit met Catharina Egberts, weduwe van Hermen Egberts Buijtenhuijs. Laatstgenoemd echtpaar had landerijen verkocht aan Jan Cornelis & Merrijken, de ouders van de echtgenotes, maar de overdracht was niet goed geregeld. Toen juffrouw Aeltgen van Huedt, weduwe Dompseler, Dircks grens niet eerbiedigde, toog deze in 1652 weer naar de rechtbank. Zo ook in 1664 toen Peter Gerrits Brouwer hem 225 gulden schuldig was wegens geleverde waren.3

     

    Terug naar de rentmeesterrekeningen. Vanaf 1660 werd Decemer Jacobs genoemd als degene die de drie pond voor het waterrecht betaalde. Was hij een broer van Dirck? Waarschijnlijker is dat de rentmeester weer iets verkeerd noteerde, want op de hele Veluwe vond ik maar één Decemer Jacobs, en die werd pas in 1694 geboren. De conclusie is dat onze Dirck ook wel Decemer werd genoemd.

    De molen ging in andere handen over. In 1684 werd als opvolgende betaler voor de erfpacht Gerrit Gerrits genoteerd.4 Ook nu liep de rentmeester weer achter met het noteren van de juiste betaler, want de molen was al in 1676 verkocht.

    De zwanenzang

    In genoemd jaar verkochten de al genoemde broers Willem en Aert Dercks een huis, hof, met een wijerdweide en korenmolen aan Wichman Maes en Gerrit Gerrits. De akte meldt als ligging Zuuk, maar we wisten al dat het Westendorp moest zijn.5

    Mogelijk waren de broers de enige erfgenamen van hun ouders, want in 1676 werden er nog twee stukken land verkocht, alles gelegen in Zuuk.

    Met het aantreden van twee nieuwe eigenaren en pachters van het water treden een bekende en een onbekende de geschiedenis van de molen binnen. Wichman Maes werd al genoemd in de vorige aflevering als pachter van de Rosendaelse molen. De mede-eigenaar Gerrit Gerrits was degene die vanaf 1688 in de rentmeesterrekeningen werd genoteerd als betaler van de drie pond waterrecht. Waar­om hij alleen? Het meest voor de hand liggend is dat Wichman zich bezighield met de Rosendaelse molen. Dit wordt bevestigd door een akte uit 1682, waarin hij en zijn kinderen zijn helft van land, waaronder de wijerd (gelegen tussen de Rosendaelse en de Westendorpermolen), voor zes jaar aan medebezitter Gerrit Gerrits (Muller) en diens vrouw Aeltjen Daems in pandschap gaven.6

     

    Het probleem met Gerrit en zijn vrouw is dat zij niet te achterhalen zijn in de kerkelijke registraties. Althans, zij staan niet in de gereformeerde kerkboeken; het kan zijn dat zij katholiek of doopsgezind waren; daarvan zijn geen registraties uit die tijd bewaard gebleven. Dus heb ik niets kunnen achterhalen van hun herkomst.

    Volgens de bronnen leefde Gerrit nog in 1713. Toen gaf hij als molenaar een getuigenverklaring over de stand van het water. Uit een proces anno 1751 blijkt dat de molen in 1731 werd afgebroken en dat Haack de eigenaar werd van de molenplaats. Hierdoor kon Haack meer water gebruiken voor de Rosendaelse molen.7

    Van de plek waar de molen stond, is niets terug te vinden.

    In de bocht van de beek, waar de bomen staan, moet de molen ongeveer gestaan hebben

     

    1. SAEHH, ar. Sint Anthonie Gilde, charter 95, HGA, Ar. Rekenkamer, inv.nr. 1333, Rechterlijk archief Veluwe en Veluwezoom (RAV), inv.nr. fol. 444, inv.nr. 318, fol. 246.
    2. HGA, Ar. Rekenkamer, inv.nr. 4208.
    3. HGA, Ar. Rekenkamer, inv.nr. 1333, RAV, inv.nr. 321, fol. 191 e.v., idem 322, fol. 196 e.v., 202, idem 324, fol. 241, idem 327, fol. 58, idem 328, fol. 72, idem 329, fol. 268 e.v., Ar. Staten van Veluwe, inv.nr. 299.
    4. HGA, Ar. Rekenkamer, inv.nr. 4208 e.v.
    5. HGA, RAV, inv.nr. 910, buurtschap Zuuk, fol. 8vso.
    6. HGA, RAV, inv.nr. 910, buurtschap Zuuk, fol. 11.
    7. HGA, Collectie Diverse charters/diverse aanwinsten, inv.nr. 1656, Ar. Hof van Gelre, Civiel Proces 1751 nr. 11. Zie ook: E. de Jonge, Ruzie Wijerd, jrg. 43 (2022), nr. 2 en 3.in Epe om water. 
    Geen reactie's

    Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.