De windkorenmolens van Emst

De windkorenmolens van Emst

De twee opeenvolgende windkorenmolens
van Emst, 1854-19423

Inhoudsopgave:

    Auteur: Gerrit Kouwenhoven
    Publicatie: Verschenen in Ampt Epe 209, september 2016

    Inleiding

    De eerste windkorenmolen in Emst werd gebouwd in 1854. Hij kreeg een plaatsje centraal op de Emsterenk, niet ver van de doorgaande Grintweg van Hattem naar Het Loo, die nog niet zolang daarvoor, in 1843, was verhard met grint en die midden over de enk liep. Die weg draagt nu in Emst de namen Eperweg, Hoofdweg en Vaassenseweg. Het dorp Emst bestond toen nog niet. De enk was juist voor het overige tamelijk leeg. Van oudsher was er sprake geweest van een conglomeraat van verspreide nederzettinkjes rondom langs de rand van de enk: Emst en Westendorp, Achterenk, Bloemendaal, Schaveren en Laarstraat. In die cirkel was in 1836, aan wat nu de Stationsweg is tussen huisnummer 22 en 30, het eerste schooltje van Emst verrezen.1) De windmolen kan dus worden beschouwd als een van de eerste centrale gebouwen van Emst. De eerste kerk zou later, in 1866, aan de Grintweg worden gebouwd.

    Voor de omwonenden van de Emsterenk was voordien de watergedreven korenmolen van Zuuk (nu VMI) de dichtstbijzijnde mogelijkheid om graan tot meel te laten vermalen. Maar uitgerekend in hetzelfde jaar 1854 werd een van de twee Smallertse papiermolens – het ging niet best meer met papiermolens vanwege de opkomst van machinale papierfabrieken – omgebouwd tot korenmolen.2) Voor de bewoners aan de zuidelijke kant van de Emsterenk ook mooi dichtbij.

    Witteveens molenimperium

    De bouwer van de molen op de Emsterenk was Aart Witteveen, 34 jaar oud, geboren op 13 maart 1820 in Epe en korenmolenaar aldaar. Zijn vader Derk Witteveen, ook korenmolenaar, was al overleden op 20 november 1841 te Epe. Deze had blijkens het kadaster3) een huis gebouwd tegenover de Wisselse korenmolen, eigendom van Hendrikus Pol. Het mag dus worden aangenomen dat Aart en zijn ouders als molenaar actief waren op die molen. Zijn moeder Hendrika Mulder, korenmolenaarster, kocht in 1845 de nieuwgebouwde windkorenmolen De Vlijt bij het dorp Epe.4) Hendrika verkocht De Vlijt begin 1849 aan haar oudste zoon (dus broer van Aart) Gerrit (1815-1857).5) Aan het eind van hetzelfde jaar overleed Hendrika, 53 jaar oud.

    De familie Witteveen was een echte molenaarsfamilie. Al generaties lang zaten ze op de Veldmolen in Oene. De neef van Aart en Gerrit, ook een Gerrit Witteveen (1828-1896), stichtte de molen Werklust te Oene in 1858. Diens moeder, broers en zussen vervingen in hetzelfde jaar de oude, krakkemikkige standerdmolen, de Veldmolen, door een nieuwe stellingmolen.6) In 1860 waren zo alle vier windkorenmolens binnen de gemeente Epe, alle vier nieuwgebouwd, in handen van neven Witteveen (of hun weduwe in het geval van De Vlijt). De windkorenmolen van Vaassen is later, in 1870, gebouwd.

    De bouwer van de molen van Emst, Aart Witteveen, korenmolenaar wonende te Epe, was 1,69 meter groot, had een klein gezicht, rond voorhoofd, bruine ogen, lange neus, grote mond, brede kin en zwart haar. Hij was vrijgeloot voor de dienstplicht. Om de molen te kunnen bouwen nam hij op 10 mei 1854 een hypotheekschuld op van ƒ 4.000, welk geld hem was verstrekt door het Sint Anthoniegilde van Epe tegen 4,25%, elk jaar te betalen op 17 januari (de dag van Sint Anthonie) en stelde als onderpand zijn nieuwgebouwde windkorenmolen en op enige afstand mede een nieuwgebouwd woonhuis, beide bij het kadaster nog onbekend, en een stuk zaailand, sectie M 1209 en 1210 en O 688, alles op de Emsterenk.7) Hij had deze grond voor ƒ 200 op 11 juli 1853 gekocht van Peter Brummel Lammertszoon.8)

    Voor het verkrijgen van belastingvrijdom in verband met nieuwbouw van deze molen is door Aart Witteveen pas op 23 mei 1855 een verzoek ingediend. Mogelijk was hij niet direct op de hoogte van de mogelijkheid dat je de eerste jaren geen onroerendgoedbelasting hoefde te betalen over nieuwe gebouwen en was dat de reden voor het late verzoek. Immers, de hiervoor genoemde hypotheekakte maakt duidelijk dat de molen toen al een jaar oud was. Bovendien had Aart in juni 1853 al vergunning gevraagd voor het bouwen van de molen.9)

    Van welk type de molen geweest is, is niet bekend, maar gezien de andere windkorenmolens die in die tijd verrezen in de omgeving (De Vlijt in Epe in 1845 en Werklust en Veldmolen in Oene, beide in 1858), moet het wel een rietgedekte, achtkantige molen zijn geweest met een lage stelling.

    handtekening
    Handtekeningen van de verkoper Aart Witteveen en kopers Wagenaar, van de molen in 1880

    Wagenaars 1880-1893

    Op 16 november 1880 verkocht Aart Witteveen, korenmolenaar te Emst, inmiddels zestig jaar oud, aan Hendrik Wagenaar (1848-1889), winkelier, Arent Wagenaar (1857-1949), molenaar, en Gerrit Reinder Wagenaar (1859-1893), zonder beroep en minderjarig, een korenmolen met erf en bouwland, staande en gelegen aan de Emsterenk, 3517 m² groot, sectie M nummers 866 en 1281. Omdat hij naar eigen zeggen de molen zelf had gebouwd, kon hij op dat moment uiteraard alleen akten van aankoop van de grond overleggen.10) De kopers waren broers, zonen van Gerrit Reinder Wagenaar en Gerritje Berkhoff. Deze Gerrit Reinder sr. kocht in 1871 de Griftse Molen in Vaassen uit de verkoop van de Cannenburgher goederen, dus daar zal Arent op het moment van de koop van de Emster molen molenaar zijn geweest.

    Op 12 en 26 mei 1887 vond er een veiling plaats bij notaris Huender te Vaassen.11) Verkopers waren Arent Wagenaar, molenaar te Vaassen, Hendrik Wagenaar, winkelier te Epe, en Gerrit Reinder Wagenaar, ijzerhandelaar in Dokkum. Ze hadden in de aanbieding een windkorenmolen met huis, erf en bouwland in Emst, kadastraal M 866, 1279, 1280 en 1281. Gerrit Reinder Wagenaar kocht alles voor ƒ 4.230, maar omdat hij al deels eigenaar was, hoefde hij niet het volle pond te betalen.

    IJzerhandelaar Gerrit Reinder kwam met zijn gezinnetje op 28 september 1888 uit Dokkum en werd molenaar. Lang heeft hij niet plezier gehad van deze molen.

    De molen brandde namelijk door blikseminslag af op 24 mei 1889 na half vier ’s middags. In Vaassen brandde ook een huis af, dat door de bliksem getroffen was. Naar verluidt heette de molen De Leeuw.

    Die weken waren er meer meldingen van onweersbuien en blikseminslag.

    Op 24 mei 1889 brandde de molen na blikseminslag af.
    Op 24 mei 1889 brandde de molen na blikseminslag af.
    Overlijdensadvertentie Gerrit Reinder Wagenaar. Zijn zwager woonde in Amerika, vandaar de buitenlandse betrekking; men wilde hem eerst informeren.
    Verkoop molen 1893
    In 1893 verkocht de weduwe van Gerrit Reinder Wagenaar de molen na diens overlijden.

    Binnen een maand was het besluit gevallen om een molen uit het westen van het land aan te kopen, af te breken en in Emst weer op te bouwen. De windmolen die in 1889 in Emst verrees, was oorspronkelijk in 1685 als oliemolen gebouwd en in 1727 papiermolen geworden voor de firma Van Gelder. Het was De Eendracht uit Wormer; deze stond aan de westkant van het Zaandammerpad, iets ten zuiden van de Dirksloot.

    Molenmaker P. Wakker schreef in De Zaanlander van zaterdag 3 sep­tem­ber 1927 de herinneringen die hij had aan het verplaatsen van deze molen van Wormer naar Emst in 1889. Zijn geheugen werd gesteund door de vrachtbrief die hij nog had bewaard. Schipper W. de Goede op de Vrouw Alberta had de molen vanaf de Zaan, Wormerkant (uiteraard uit elkaar genomen, dus als bouwpakket) voor ƒ 105 verscheept naar Emst. Het gaande werk en het binnenwerk waren per spoor vervoerd. Wakker had de molen De Eendragt voor ƒ 900 gekocht van tussenhandelaar J. Huisman Wzn uit Zaandijk. Op zijn oorspronkelijke plek was de molen door eigenaar P. Smit van Gelder helemaal ingebouwd met gebouwen eromheen, en stond er werkeloos bij. Het grootste probleem voor de afbraak en wederopbouw was de zware gietijzeren wiekenas die een aangegoten vierkant had voor het bovenwiel. Meestal worden er voor de bevestiging van het wiel vier stukken vulhout om de as geklemd, maar dit aangegoten vierkant zorgde dus voor veel meer gewicht aan de as dat er niet af kon, zoals de gebruikelijke vulhouten. De as woog zodoende maar liefst 3.500 kg. Wakker meende zich te herinneren dat zij in 1847 door Enthoven was gegoten. Doordat de molen helemaal ingebouwd stond, moest de as binnendoor naar beneden, en dat is zonder ongelukken gelukt. Op 28 juni 1889 was Wakker met het werk begonnen en in de week van 10 augustus ging de molen per schip naar Emst, en in de week van 19 oktober werd er gemalen. Wakker veranderde de kap van de molen door de windpeluw 20 cm naar binnen te leggen en de voeghouten evenveel in te korten. Hij maakte de romp slanker omdat de oorspronkelijke dikte nogal wat zeilslag gaf. De zeeg van de wieken (dat is de kromming) werd geschikt gemaakt voor gort maken en pellen, omdat de eigenaren plannen daartoe hadden. Wakker benoemde de zwager van Wagenaar, Demmink, die algauw naar Amerika ging, als partner in het bedrijf. Dat moet dan Gerrit Demmink zijn geweest, spekslager te Emst, die op 9 september 1891 naar Amerika vertrok. De molenmaker wist zich nog te herinneren dat de molen veel dikker was dan de Veluwenaren gewend waren. Hij kon nog zo de namen noemen van de veertien mannen die de klus met hem klaarden.

    Verkoop 1909
    Dirk de Ruijter was failliet gegaan en daarom werd de molen in 1909 verkocht.

    Bomas en De Ruijter 1893-1909

    Molenaar Gerrit Reinder Wagenaar beleefde ook aan deze molen niet lang plezier, want hij overleed, slechts 33 jaar oud, op 6 januari 1893. De rouwadvertentie verscheen wat laat in de krant omdat de weduwe waarschijnlijk eerst haar broer in Amerika op de hoogte wilde brengen. Voor haar zat er niets anders op dan de molen te verkopen; al op 1 februari plaatste ze een advertentie in de Zwolsche Courant. Op 4 maart van dat jaar verhuisde molenaar Wouterus Bomas uit Veenendaal naar Emst en op 1 mei 1893 verkocht Dirkje Demmink, weduwe van Gerrit Reinder Wagenaar, inmiddels wo­nend in haar geboorteplaats Hum­melo, aan dezelfde Wouterus Bomas, molenaar te Emst, een huis met korenmolen en grond te Emst, kadastraal M 866, 1279, 1280 en 2546, voor een som van ƒ 5.500.12) De molen was goed bij de tijd met een ijzeren wiekenas en ijzeren wieken. Dat hij ‘voor drie jaar geheel nieuw’ was opgebouwd, is zoals we weten een beetje bezijden de waarheid, maar dat vergeven we de jonge weduwe.

    Aart Witteveen, de oorspronkelijke bouwer van de eerste windmolen van Emst, overleed in 1896 en heeft dus het afbranden van zijn molen en het bouwen van de nieuwe nog meegemaakt.

    Op 1 mei 1908 verkocht Wouterus Bomas aan Dirk de Ruijter, beiden molenaar in Emst, een woonhuis, schuur, pakhuis, erf, grond en land benevens een korenmolen met motor en toebehoren (kadastraal M 1575, 1576, 2588 en 2589), 8180 m². Bij de koop was inbegrepen de gehele handel in granen, meel en voederartikelen, inclusief de adressen van de leveranciers en afnemers met opgave van soliditeit en moraliteit en mededeling van de wijze van betaling. De verkoper zou ervan afzien om de komende vijf jaar binnen een straal van dertig kilometer rond Emst een vergelijkbaar bedrijf te voeren. De verkoopprijs was ƒ 10.000, waarvan ƒ 4.000 was betaald en de rest werd verhypothekeerd tegen 4,5%.13) Zoals we zien, was er inmiddels ook een hulpmotor op het toneel verschenen; dat kwam in die tijd wel meer voor. Bij eventuele windstilte kon er dan in ieder geval toch worden gemalen. Bomas vertrok hierna naar Maartensdijk.

    Molen voor 1922
    Molen voor 1922

    Dirk de Ruijter, geboren 31 mei 1877 in Willeskop, hield zich echter niet aan de voorwaarden van de hypotheek, en dat moest hij bezuren. Op 11 en 25 februari 1909 werd de molen geveild op verzoek van Wouterus Bomas, molenaar te Maartensdijk.14) Hij was schuldeiser, en de molenaar Dirk de Ruijter in Emst was schuldenaar. Een van de voorwaarden in de hypotheek was dat er niets aan de molen en toebehoren mocht worden veranderd, maar Dirk had de bijbehorende stenen oven zonder toestemming afgebroken en de stenen afgevoerd. Dat hierdoor de zaak was veranderd en in waarde verminderd, was het bezwaar van Bomas. De schuldeiser heeft op 29 augustus 1908 de deurwaarder erop afgestuurd om te zeggen dat er in drie weken weer een oven in moest worden gebouwd. Dat is niet gebeurd, waarop schuldeiser met de situatie akkoord ging, mits De Ruijter ƒ 1.000 van de hypotheek vervroegd afloste. Wat ook niet is gebeurd. De Ruijter werd failliet verklaard, waarop de molen in de veiling ging. Het betrof een woonhuis, schuur, pakhuis, erf, grond en land, korenmolen met motor en toebehoren (kadastraal sectie M 1575, 1576, 2588 en 2589, molen, bakkerij en bouwland, 6350 m²). Het geheel was te aanvaarden op 15 maart daaropvolgend. De zeilen van de molen waren niet bij de koop inbegrepen.

    De Graaf 1909 – 1920 (en verder)

    Hermanus de Graaf (1859-1945), molenaar te Vaassen, werd koper van het geheel voor ƒ 8.600. De verkoper en schuldeiser was er dus best wat bij ingeschoten. Dirk de Ruijter, rooms-katholiek, ongehuwd, had zich blijkens het bevolkingsregister half april vanuit zijn geboorteplaats in Emst gevestigd en was half augustus 1909 naar Vleuten vertrokken.

    Op 6 mei 1920 verkocht Hermanus de Graaf, molenaar te Vaassen, aan Jan de Graaf (1890-1971, zijn zoon), molenaar te Vaassen, een woonhuis, schuur, pakhuis, erf, bouwland, bakkerij en een korenmolen met motor en toebehoren te Emst (kadastraal M 1575, 1576, 2588, 2589, 872 en 1204, 1 ha 60 a 70 ca) voor ƒ 10.000.15)

    De Graaf junior had het als eigen baas snel bekeken. Op 31 december 1920, binnen een jaar reeds verkocht hij als molenaar te Emst aan de Coöperatieve Landbouwvereeniging Vaassen en Emst de korenmolen met inventaris en motor met toebehoren, erf, pakhuis en grond, groot ongeveer 1970 m², het oostelijke deel van sectie M 2589, voor ƒ 12.000.16) De verkoper werd voor ƒ 30 per week molenaar voor de nieuwe eigenaar voor minstens vijf jaar. Hij zal binnen een straal van vijf kilometer rond de molen geen vergelijkbaar bedrijf gaan voeren.

    Coöperatieve Landbouwver­eeniging 1920 – 1942

    In 1922 vroeg de Landbouwvereeniging een hinderwetvergunning aan voor het bijbouwen van een machinale malerij tegen de molen aan, met daarin een petroleummotor van 8 pk en een aparte maalstoel met een koppel maalstenen, aangedreven door een riem.17) Voor het gebouw werd handig gebruikgemaakt van de molen en een bestaande schuur. Hierdoor hoefden maar een paar muren te worden opgetrokken. Het toilet dat buiten tegen de molen stond, werd nu inpandig. De motor stond in een apart vertrek. De drie ramen die op de blauwdruk stonden, werden er in de werkelijkheid vier. De motor waar vanaf 1908 sprake van was, heeft misschien in de molen zelf gestaan om een bestaand koppel stenen van de windmolen aan te drijven. Tot 1930 werd het bedrijf van de Coöperatie hier uitgeoefend.18)

    Kadastraal kaartje waarop de molen in het midden staat op de hoek van de Molenweg en de Dalenweg. Boven loopt de Hoofdweg van Vaassen (links) naar Epe (rechts). De woning aan de Hoofdweg links van de Dalenweg, M 2588, was de molenaarswoning.
    blauwdruk 1922
    Blauwdruk bij de hinderwetvergunning (1922) voor de machinale malerij. Rechts van boven naar beneden de petroleummotor en de maalstoel met een koppel maalstenen dat door de motor via een platte riem wordt aangedreven.

    Afbraak 1935 – 1942

    Het einde van de windmolen van Emst kwam niet van de ene op de andere dag. Dat is een proces geweest van zeven jaar. In de rondvraag van de vergadering van de Coöperatie in april 1935 werd de molen ter sprake gebracht. Hij paste niet meer in een modern maalbedrijf en voor de schoonheid hoefde hij ook niet bewaard te blijven. Het bestuur kreeg volmacht te doen wat nodig was: de molen moest verdwijnen. Er was immers bij de spoorlijn vijf jaar eerder een moderne malerij gebouwd19) en de molen was toen stilgezet en diende nog slechts voor opslag. Er werd een advertentie gezet in het vakblad De Molenaar dat de molen voor afbraak te koop werd aangeboden. De burgemeester lichtte de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in. Deze vroeg om te wachten met de sloop tot er onderzoek zou zijn gedaan. De vereniging De Hollandsche Molen zat er ook bovenop. Een toen genoemde reden voor afbraak was dat de Coöperatie de molen voor niets anders meer gebruikte dan opslag, en de opslag was verdeeld over twee locaties: ook nog een bij het station, wat onhandig was. De onderhoudskosten en hoge premie voor brandverzekering waren bezwaarlijk voor de Coöperatie. De Hollandsche Molen bracht nog te berde dat de molen met stroomlijnwieken veel effectiever zou kunnen worden. De burgemeester vroeg de directeur van de Coöperatie voorlopig te wachten met de sloop, wat hij beloofde.

    Rondvraag
    In 1935 besloot de Coöperatie de molen af te breken of te verkopen, maar dan mocht hij niet meer malen. (Eper Courant, 20 april 1935)
    pakhuis
    In 1937 kroop de molen nog door het oog van de naald. Hij zou worden verkocht voor de sloop. De directeur van de Coöperatie die het hoogste bod had gedaan, kreeg de molen echter niet. De sloop werd nog tegengehouden.

    Er volgde een eindeloze correspondentie die liep tot in augustus van het daaropvolgende jaar en daarna werd het stil. Onderdeel hiervan was een rapport van molenmaker A. Wijnveen uit Voorthuizen. ‘Het is een mooie, nog in goeden staat zijnde achtkantmolen, tot aan de balie van steen, verder met riet gedekt.’ Als hij zou moeten blijven staan, moest er voor ƒ 400 onderhoud aan worden gedaan, zoals het repareren van riet, van de hekken van de wieken, windluiken en ramen, de spruiten met zink bekleden, de staart vastmaken en schilderen. Als hij weer moest kunnen malen, bovendien nieuwe kammen in het spoorwiel, staart en korte spruit en een deel van de vang vernieuwen. Daarmee kwam het totaal op ƒ 800. Voor verplaatsing was de molen zeer geschikt, maar de vraag was of daar belangstellenden voor waren. De Coöperatie wilde er niet meer mee malen en hem ook niet verplaatsen naar dichter bij haar andere gebouwen bij de spoorlijn. Dan blijft over ‘laten staan’, en dus voor ƒ 400 een beetje opknappen. De Coöperatie wilde er echter niets aan uitgeven en vond ook de premie voor de brandverzekering erg hoog. Daar wist Wijnveen wel iets op: verzeker alleen de sloopwaarde die op ƒ 500 kan worden gesteld. De burgemeester deed een poging om leden van vereniging De Hollandsche Molen in de gemeente te porren een bijdrage te geven om de benodigde 400 gulden bijeen te sprokkelen. Hij vond er geen, maar er was er één in Apeldoorn die wel een tientje voor de goede zaak overhad. Twaalf Emstenaren ondertekenden een petitie aan de burgemeester tot behoud van de molen, maar stelden daarbij geen stuiver in het vooruitzicht. De Hollandsche Molen, de Bond Heemschut, het Geldersch Genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land – ze droegen allemaal de zaak een warm hart toe, maar substantieel bijdragen konden ze allemaal niet. De molen werd geveild en Lubbert Riezebosch uit Vaassen, nota bene de directeur van de Coöperatie, had er ƒ 750 voor over, maar de molen werd hem niet gegund.20)

    Molen na 1922
    Molen te Emst (na 1922), malend met volle zeilen. Onder de stelling de in 1922 bijgebouwde machinale malerij.
    sloopvergunning
    Uiteindelijk viel het doek voor de molen in 1942. Sloopvergunning was verleend. (Eper Courant, juni 1942)
    vergadering
    Vergadering van de Coöperatie. De molen zal worden afgebroken. (Eper Courant, juli 1942)
    slopen gereed
    De sloop is bijna klaar. Hergebruik is nog steeds een optie. (Eper Courant, augustus 1942)

    In juli 1941 vroeg de Coöperatie opnieuw een sloopvergunning aan. Nu was het argument dat de afkomende bouwmaterialen nodig waren voor uitbreiding van de gebouwen bij het station. Dit was in de bezettingstijd met grote materiaalschaarste een sterk argument. Opnieuw volgde uitgebreide briefwisseling. Uiteindelijk zijn er 57 velletjes heen en weer geschreven over de voorgenomen sloop.

    Burgemeester Diepenhorst trok alles uit de kast om de molen te redden. Bestuurslid F. van Rij­cke­vorsel van de Hollandsche Molen schreef zelfs een epistel van drie volle kantjes. Hij was van oordeel dat een stilstaande molen ten dode opgeschreven was. En de Coöperatie zou er echt niet meer mee gaan malen. En een andere molenaar die er ter plaatse mee aan de slag zou gaan, zouden ze niet dulden naast hun malerij. Verplaatsing naar Brabant of Limburg naar een actieve molenaar zag hij dan ook als enige kans.

    Molentechnicus Van Bussel werd door hem aanbevolen om naar de molen te laten kijken. Zulks geschiedde. De heren kwamen samen op 22 augustus 1941 en de uitkomst was dat Van Bussel wel ƒ 500 voor de materialen overhad als de molen werd gesloopt, terwijl herstel ƒ 2.500 zou kosten. Wel moest meteen het riet enigszins worden bijgestopt. De gemeentearchitect achtte dit echter technisch onhaalbaar omdat het riet overal al zo slecht was. De deskundigen waren meer bij de molen betrokken vanwege zijn bijzondere en oude herkomst, en minder bij het behoud ervan voor het dorpsbeeld voor Emst, waar juist de burgemeester op uit was. Zo liepen de doelen van de partijen die voor behoud streden ook uiteen, wat hun zaak niet sterker maakte.

    Het eind van het liedje was dat de molen in de zomer van 1942 werd gesloopt en dat een aantal onderdelen is gekocht door molenmaker Klein Bussink te Apeldoorn. Dus die kan daarvan nog wat hebben gebruikt in andere molens die hij repareerde in de daaropvolgende jaren. Mogelijk is de bijzondere wiekenas nog ergens terug te vinden.

    Op het scheiden van de markt, op 15 juli, wilde de secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming zich er ook nog mee bemoeien en de afbraak verbieden. De burgemeester wist hem echter te overtuigen dat alles was geprobeerd en dat de sloop niet meer was tegen te houden.

    Jan de Graaf, de laatste molenaar.
    Jan de Graaf, de laatste molenaar.

    De namen

    De eerste windkorenmolen van Emst, die daar stond van 1854 tot hij afbrandde in 1889, werd naar verluidt De Leeuw genoemd, maar die naam komt niet voor in de officiële verkoopakten. Bovendien wordt deze naam zelfs ook nog een keer gebruikt in 1939 voor zijn opvolger, namelijk als de burgemeester op verzoek van de Commissaris van de Koningin informatie verstrekt over de windmolens in de gemeente.21) De burgemeester op zijn beurt vroeg de informatie aan veldwachter Nie­meijer van Emst die de Emster molen dus de naam De Leeuw gaf en aan veldwachter Platenkamp van Oene, die van de Oener molen geen naam kende! Die kennen wij nu als Werklust. De windmolen die in Emst stond van 1889 tot 1942 heette De Eendracht tijdens zijn eerdere leven in Wormer. Ook deze naam wordt in Emst in de officiële akten niet vermeld. Hij komt wel voor in het artikel van de molenmaker Wakker in De Zaanlander van 1927, maar de vraag is of dat is doorgedrongen tot Emst. Die naam werd hier helemaal niet gebruikt. Pas in 1935, toen afbraak dreigde, kwam de historie en de naam Eendracht boven water. Of De Leeuw ook een verplaatste molen was die in zijn vorige standplaats ook al die naam droeg, kon niet worden vastgesteld. In de molendatabase22) van verdwenen molens zijn wel Leeuwen te vinden, maar niet een die in aanmerking komt.

    Noten

    1) 150 jaar openbaar onderwijs in Emst
    2) H. Hagens. Op kracht van stromend water. Blz. 192.
    3) Kadastrale leggers artikel 663
    4) Notarieel archief Epe inventarisnummer 2917, aktenummers 51 en 61
    5) Notarieel archief Epe inventarisnummer 2921, aktenummer 19
    6) Gerrit Kouwenhoven. ‘Vier generaties Witteveen en twee windkorenmolens in Oene’. In Ampt Epe 124, blz. 11
    7) Notarieel archief Epe inventarisnummer 2925, aktenummer 72
    8) Notarieel archief Epe inventarisnummer 2924, aktenummer 69
    9) Negentiende-eeuws archief Epe, inventarisnummer 89-388 en 260-354
    10) Notarieel archief Vaassen inventarisnummer 4524, aktenummer 6655
    11) Notarieel archief Vaassen inventarisnummer 4531, aktenummer 45/50
    12) Notarieel archief Vaassen inventarisnummer 4536, aktenummer 376
    13) Akte voor notaris Immink in Houten, in afschrift aanwezig bij notarieel archief Vaassen, inventarisnummer 5925, aktenummers 1335 en 1342
    14) Notarieel archief Vaassen inventarisnummer 5925, aktenummers 1335 en 1342
    15) Notarieel archief Vaassen inventarisnummer 34, aktenummer 3040
    16) Notarieel archief Vaassen inventarisnummer 34, aktenummer 3167
    17) Hinderwetvergunningen inventarisnummer 1557
    18) Secretariearchief Epe 1930-1991, inventarisnummer 6047
    19) Hinderwetvergunningen inventarisnummer 123. Thans Coöperatieweg 2
    20) Eper Courant, 5 september 1936 en 12 september 1936
    21) Secretariearchief Epe 1930-1991, inventarisnummer 6047
    22) www.molendatabase.org

     

    Geen reactie's

    Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.