29 okt Laarstraat 24
Laarstraat 24
O 329
Rijksmonument, anno 1713
In Emst lagen ook enkele leengoederen waarvoor leenhulde moest worden gedaan in de Gelderse Leenkamer. In de middeleeuwen werd dat in feite aan de hertog van Gelre gedaan, maar sinds de afzwering van Philips II, heer der Nederlanden en tevens de laatste hertog van Gelre, werd het in feite een formaliteit.
Ook Laarstraat 24 was een leengoed dat volgens het leenregister naast het erf en goed (de boerderij) 8 mud zaailand groot was. Het werd voor het eerst in 1688 in de leenregisters genoemd. De akte vermeldde dat Jan Gerrits pachter was en dat het gelegen was op een plek waar zuidwaarts de Eperenk lag en noordwaarts de Watersteeg. Mogelijk heeft men hier de windstreken verwisseld en bedoelde met Eperenk de Emsterenk. Bij het erf hoorde een stuk land in het Westendorper Koeveen, verder nog een weide, groot 5 morgen, gelegen over de Nieuwe Wetering en nog 2,5 morgen hooiland in Emsterbroek.
Het erf was in eigendom van het echtpaar Gerrit Brouwer, schout van Ermelo, en Catharina van Wijck. Zij was geboren was op de Emsterhof. Het echtpaar droeg op 14-1-1688 het erf op aan de Gelderse Leenkamer om het daarna terug te ontvangen als Gelders leen, te ‘verheergewaarden’ met een paar handschoenen van 28 stuivers. Waarom het echtpaar deze handeling verrichtte is niet duidelijk, wel verhoogden zij de status van het eerst vrij en allodiale goed.
N.B.: De heerwaarde is de afdracht die bij een leenverheffing moest worden betaald.
Opmerkelijk is dat de aan een leen verbonden leenhulde werd verricht door Catharina van Wijck. Mogelijk had zij de Laarstraat 24 uit de erfenis van haar ouders verworven. Na haar overlijden werd 1-6-1707, haar zuster Gerhardina van Wijck, weduwe Limburg, beleend. Er waren nog twee zusters, Johanna Theodora en Reinera, die elk een derde deel erfden.
Lang bleef het niet in bezit van de zusters. Op 25-5-1715 werd Johannes van Limburg, zoon van Catharina, beleend die het dezelfde dag overdroeg aan Hendrik Weijers ‘aan de Laarstraat’ die er toen mogelijk al als pachter woonde. Deze was getrouwd met Mechteltje Everts. Zij kregen twee kinderen die de babytijd overleefden: de tweeling Evert en Willempje Hendriks, geboren 1730. Zij werden na het overlijden van vader in 1737 onder voogdij van hun oom Peter Everts beleend. In 1771 werd de leeneed herhaald, dat was nodig omdat Willempje Hendriks 28-3-1755, getrouwd was met Gerrit Reijnders van Putten. Al in een eerder stadium (1767) had zij de erfenis gedeeld met haar broer Evert.
In 1792 liet Peter van Putten, zoon van laatstgenoemd echtpaar, een erfdeling registreren, waarna hij werd beleend. Hij was op 2-5-1790 te Epe getrouwd met Berendina Gerrits. Na haar overlijden hertrouwde hij met Jantje Huiskamp. Zij overleden in respectievelijk 1845 en 1848 in toen huisnr. 226.
Kadastraal was het huis ondertussen ingedeeld in sectie O, nummer 329: huis en erf, groot 6.50 roeden.
Uit het eerste huwelijk werden enkele kinderen geboren waaronder
Gerrit van Putten Pzn. (* 1796, + Epe 25-5-1873) die 25-2-1837 te Epe trouwde met Trijntje van Zuuk en vijf jaar later op Epe 21-5-1842 met Willempje Hagedoorn.
Enkele jaren na zijn overlijden werd er op 9-9-1879 door notaris Verkouteren op verzoek van zijn 2e vrouw en de kinderen een veiling gehouden die plaats vond in de Posthoorn te Epe. Volgens de akte lieten Peter, Hendrikus, Berend, Gerrit en de minderjarige Willem van Putten, allen landbouwers aan de Laarstraat in Emst, Jan van Zuuk, getrouwd met Bertha van Putten en Harmen van Zuuk, getrouwd met Trijntje van Putten, erfgenamen en kinderen van wijlen Gerrit van Putten bij Willemtje Hagedoorn, die mede compareerde, in een openbare verkoop 21 percelen geveild waaronder:
-Perceel één: Huis, schuur, erf en hof, met bouwgrond en houtgewas, groot 1 ha., 31 aren en 60 ca. (Sectie O nr. 326, 329, 1357 en 1358), waarvan de kamer van het huis levenslang door Willemtje Hagedoorn bewoond zou blijven, gevende aanstaande 22 februari 15 gld. huur per jaar, met de plicht tot onderhoud van het geheel, terwijl het perceel belast was met een tiendhoen.
Het werd gekocht door zoon Berend van Putten, samen met enkele percelen voor 2950 gld. Op een van de percelen stonden twee schaapskooien, de een moest worden afgebroken nog voor de oplevering, de ander bleef ter beschikking van Willemtje Hagedoorn.
Kort daarna werd het huisperceel vergroot tot 7.60 aren en vernummerd: O 1395.
Berent van Putten was geboren in 1849 en trouwde 1878 in Epe met Hendrika Kwakkel. Hij overleed in 1909; zij zou hem 30 jaar later volgen.
Hun zoon Hendrik van Putten Bszn, geboren Epe 4-6-1884, trouwde in Epe op 27-5-1911 met Geertruida Elisabeth Brummel. Hij was volgens het kadaster sinds 1910 bezitter van de boerderij, toen genummerd als A 204, later werd dat E202.
Omstreeks 1917 werd Jan van Werven eigenaar, maar die verkocht het hetzelfde jaar door aan Derk Kieskamp. In 1940 volgde de verkoop aan Cornelia Martina de Haan, getrouwd met Berend Altona, procuratiehouder in Rotterdam. Na de aankoop verhuisde dit echtpaar naar Emst, maar niet voor lang. In 1946 werd
Evert Bosch Mannesz eigenaar. Door vereniging van percelen waarop het huis, bakhuis, schuren en kippenhokken stonden, groot 41.50 aren, werd het kadastraal vernummerd naar sectie O 2112.
In 1972 werd verzetsman en drager van de Militaire Willemsorder kolonel Garrelt Andreas van Borssum Buisman eigenaar van de boerderij. Hij zou er blijven wonen tot zijn overlijden op 28-1-1991. Er verscheen over zijn leven een boek met als titel ‘Een stille held. Garrelt van Borssum Buisman – meer dan een verzetsman’.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.