10 okt Meester Putto op de dorpsschool in Emst
Meester Putto op de dorpsschool in Emst
Auteur:
Henk Kloezeman
Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe
Inhoudsopgave:
Inleiding
Gosling Wilhelmus Putto werd op 29 november 1831 te Deventer geboren als zoon van Gosling Wilhelmus Putto, van beroep schoenmaker, en Frederika de Graaf. Putto was de opvolger van meester Van Westerveld. Zijn school stamde uit 1837 en stond aan de rand van de Emsterenk, tegenwoordig Stationsstraat 22. Putto huwde op 29 september 1858 te Leiderdorp met Elisabeth Cornelia van der Laan, geboren 5 juni 1836 te Schiedam. Een paar jaar eerder, op 16 januari 1856, was hij door de gemeenteraad van Epe benoemd tot onderwijzer van de tweede rang in Emst.
In zijn instructie tot onderwijzer te Emst lezen wij: ‘Het onderwijs zal gegeven worden elke dag, uitgezonderd zaterdag en zondag, van negen tot twaalf uur en van een tot vier uur.’ Dagelijks werd de schooldag met gebed geopend en met dankzegging gesloten. Het onderwijs omvatte les in de basisvakken: lezen, schrijven, taal en rekenen. In de hogere klassen kwamen daar nog bij: enige kennis van de wereld, de natuur en de vaderlandse geschiedenis. De leerlingen werden in drie klassen ingedeeld (en volgens rooster werd er onderwijs ontvangen).
In 1859 was het vaste salaris voor meester Putto 425 gulden per jaar, plus 25 cent per kwartaal per leerling als het leerlingenaantal boven het gemiddelde van 75 uitkwam. Putto had tevens het genot van vrije woning en tuin. In 1858 werd er een onderwijzerswoning tegenover de school gebouwd (op de huidige locatie Stationsweg 67-69). Ook kreeg meester Putto een hulponderwijzer, een kwekeling, maar op den duur was dat niet voldoende. Daarom kreeg Putto in 1864 ondersteuning van een bevoegde hulponderwijzer. De eerste was Coenraad de Booy; hij was afkomstig uit Koog aan de Zaan en kwam bij de familie Putto in de kost. De hulponderwijzers volgden elkaar in snel tempo op: J.H. Eskes in 1865, B. Kobus in 1866, G. Broekman in 1866, A. Meiboom in 1867, M. Enuma in 1870 en A. Meiboom weer in 1871. Zo’n hulponderwijzer verdiende 300 gulden per jaar.
In het verslag van de onderwijscommissie over 1869, dat bestemd was voor de gemeenteraad van Epe, klaagden de onderwijzers dat de leerlingen de school op te jonge leeftijd verlieten. ’s Zomers was er ook veel schoolverzuim omdat de leerlingen op de beesten moesten passen of andere werkjes doen. In de zomermaanden telde de school 117 leerlingen en in de winter 167. De avondschool in november/december werd door 22 leerlingen bezocht.
Het waren niet alleen de leerlingen die het druk hadden met de beesten. Van meester Putto is bekend dat hij, naast het schoolwerk, ook andere bezigheden had. Zo moest hij, tussen de lessen door, de geit melken; daarna stond hij weer voor de klas, met de geitenharen nog op zijn kleren.
Sinds Emst in 1866 een eigen kerk had, was meester Putto ook koster en voorzanger bij de hervormde gemeente. Al in 1861 was hem door de kerkenraad van de hervormde kerk te Epe verzocht godsdienstonderwijs te geven op de school in de Emsterenk.
De onderwijssituatie in Emst onderging een hele verbetering toen in 1871 een nieuwe school gebouwd werd aan de Grintweg, tegenover de kerk. Hoewel men nu beschikte over een goed gebouw, kon dit beslist niet gezegd worden van het personeel. Het was duidelijk dat Putto moeite had zijn hulponderwijzers aan zich te binden. Bij gebrek aan hulppersoneel bleek zelfs dat twee dochters hem in 1880 bijstonden. Het ging om zijn twee oudste dochters: Femia Frederika en Johanna Clasina. Behalve deze twee meisjes had Putto meer dochters (Susanna Wilhelmina, Anna Alberdina en Johanna Maria) en vier zoons: Gerrit Alexander, Johan Marius, Frederik Anton en Cornelis Wilhelmus. Op 12 augustus 1859 werd in het gezin Putto een tweeling geboren. Beide meisjes stierven kort na elkaar op 10 en 17 februari 1860. Ze werden begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Tongerenseweg te Epe, in respectievelijk graf no. 144 en 147.
25-jarig jubileum
Op 23 januari 1881 vierde meester Putto zijn 25-jarig jubileum als onderwijzer. De Eper Courant van 5 februari 1881 berichtte daarover: ’Emst vierde feest! bij al hare ingezetenen, hooggeachte hoofdonderwijzer, de heer G.W. Putto, herdacht zijn vijfentwintigjarige ambtsvervulling.’ Aan hulpvaardige handen ontbrak het niet. ‘De jongens vlochtten guirlandes van versch dennegroen en de meisjes maakten van papier bloemen. Men kon het aan allen zien dat zij er eer in stelden ook iets bij te brengen aan deze hulde.’ (Tekst letterlijk overgenomen.)
Het schoolgebouw werd uitbundig versierd. Zo brak zondag 23 januari 1881 aan. ‘Met vlaggen versierde wagens brachten de kleine feestvierders uit de buurtschappen aan (…) en zóó verzamelde zich een tweehonderdvijftigtal met vroolijke gezichten’ en zong de jubilaris en zijn vrouw toe. Precies om 1 uur werd de komst van de burgemeester aangekondigd, vergezeld van een wethouder, de heer Bake. Ze waren aanwezig namens het gemeentebestuur en de burgerij. Hun gelukwensen aan het adres van de heer Putto lieten ze vergezeld gaan van een ‘geschenk in geld’. Ook kreeg de heer Putto namens de burgerij een gouden horloge met ketting aangereikt, vergezeld van de woorden: ‘Draag het steeds en moge het u bij het aanwijzen van elk schooluur tot vernieuwden ijver aansporen.’ In goud gegrift stond op het horloge: Hulde aan het onderwijs van G.W. Putto door Epe, Emst, Oene en Vaassen. Andermaal was er muziek en samenzang door de kinderen en vervolgens werden de kinderen getrakteerd op ‘krentebrood met koffie en koek’. Tegen half tien ’s avonds ‘keerden allen blijkbaar voldaan en vroolijk huiswaarts’.
Helaas was het niet allemaal pais en vrede in de komende jaren. De onderwijzers en onderwijzeressen volgden elkaar in rap tempo op. In 1893 telde de school vier leerkrachten, voor ongeveer 160 leerlingen. Er waren aanzienlijke meningsverschillen tussen onderwijzers en hoofdonderwijzer Putto over de te volgende methode van onderwijs.
Uitbreiding van de school
Omdat de school te klein was, werd het schoolgebouw in 1895 uitgebreid. Elke onderwijzer kreeg zijn eigen lokaal; ook kwamen er nieuwe banken en tafels.
Het schoolverzuim was nog steeds groot. Dagelijks waren ongeveer 20 van de 165 leerlingen afwezig. (Dat probleem kon alleen opgelost worden door de leerplichtwet in te voeren. In 1900 was dat zover.) De kwaliteit van het onderwijs kreeg een onvoldoende van de schoolopziener, vooral door het zwakke optreden van meester Putto, dat voortvloeide uit zijn slechte lichamelijke gesteldheid. Heel langzaam drong de onderwijsvernieuwing door in Emst. De school stapte over op de leesmethode van Colenbrander. De methode Colenbrander was gebaseerd op een leesplankje met de eenlettergrepige woorden: geit, zeep, does, hout, roos, wiel, haan, beuk, duif, schuur, net, vat, bijl, hok, juk, wip. Bij de woorden hoorden plaatjes met afbeeldingen.
In 1897 vond er een wisseling van schoolhoofd plaats. Meester Putto werd opgevolgd door een jonge onderwijzer, meester Uunk, en de leermiddelen werden direct gemoderniseerd. Aan meester Putto werd per 1 april 1897 eervol ontslag verleend. Hij was 65 jaar en was ruim 40 jaren in het onderwijs werkzaam geweest. De veranderingen in het onderwijs waren hem boven het hoofd gegroeid. Daarom was zijn afscheid, volgens de schoolcommissie, niet te betreuren, hoewel hij in vroegere jaren een flinke onderwijzer geweest was. Bij Koninklijk Besluit van 10 juli 1897 werd hem een pensioen verleend van 567 gulden. Op 29 april 1897 vertrok meester Putto uit Emst en verhuisde naar ’s-Gravenhage. Daar woonden toen ook enkele kinderen van hem. De Eper Courant van 8 november 1902 meldde dat te ’s-Gravenhage op bijna 71-jarige leeftijd overleden was de heer Gosling Wilhelmus Putto, jarenlang hoofd van de school in Emst (advertentie uit Het nieuws van den dag, 5-11-1902).
Openbare lagere scholen in de negentiende eeuw
Na de Franse tijd werd de schoolwet-Van der Ende van 1806 ingevoerd. Deze wet regelde de verplichtingen voor de onderwijzer, zijn salaris, de leermiddelen en schoolgebouwen. Schoolopzieners en plaatselijke schoolcommissies moesten de scholen bezoeken en daarover rapporteren. Het doel van de wet was beter onderwijs en meer kinderen naar school. Alleen bevoegde onderwijzers konden vanaf 1806 een aanstelling krijgen. Er kwamen vier onderwijsrangen. Hoe meer kennis de meester bezat, des te hoger was zijn rang.
De onderwijzer gaf klassikaal les en stond daarbij voor het schoolbord. Lezen, schrijven, rekenen en taal werden verplichte vakken. Bij het leesonderwijs maakte de individuele spelmethode plaats voor de klankmethode, die veel sneller resultaat opleverde. Vanouds leerde een kind eerst het alfabet. Daarna werd bijvoorbeeld het woord ‘roos’ als volgt gelezen: er-oo-es. De klankmethode gaat uit van de uitspraak van een letter: rr-oo-ss.
Om de kinderen klassikaal te leren lezen liet de meester bijvoorbeeld het plaatje van een spa zien en zei: ‘Dit is eene spa.’ Daarna vormde hij het woord uit de losse plankjes van de letterkast. De kinderen regen de klanken – tegelijk en hardop – aaneen tot woorden.
Het rekenonderwijs werd inzichtelijk gemaakt door het optellen en aftrekken te oefenen met voorwerpen. Er kwamen hulpmiddelen, zoals een telraam en een klok.
De dialecten moesten wijken voor de landstaal en de spelling werd aan regels gebonden. Bij de eerste schrijfoefeningen gebruikten de leerlingen een griffel en een lei; schrijven met pen en inkt op papier mochten alleen de gevorderden.
Kennis en bekwaamheid stonden centraal in de onderwijswet-Van der Brugghen uit 1857. Deze wet bepaalde dat de plaatselijke overheid arme kinderen gratis onderwijs moest bieden. De vier onderwijsrangen maakten plaats voor twee akten van bekwaamheid: die van hoofdonderwijzer en hulponderwijzer. Op het rooster kwamen zaakvakken als aardrijkskunde en geschiedenis te staan.
Meisjes werden vroeger vaker thuisgehouden dan jongens. Bij wijze van lokmiddel zetten veel scholen ‘nuttige handwerken’ op het lesrooster, in 1878 werd het voor meisjes verplicht. Als je brei-, naai- en verstelwerk in de vingers had, hoefden je kinderen later niet in vodden te lopen.
De leerplicht werd pas op 1 januari 1901 ingevoerd. Het was een beetje mosterd na de maaltijd, want in de loop van de negentiende eeuw waren de meeste ouders tot het besef gekomen dat het asociaal was de kinderen thuis te houden. Als het schoolverzuim teruggedrongen werd dankzij de wet, was dat mooi meegenomen. Dat de leerplichtwet maar met de kleinst mogelijke meerderheid werd aangenomen in de Tweede Kamer, had een principiële reden. De tegenstemmers vonden dat de kinderen door de leerplicht onttrokken werden aan het ouderlijk gezag.
Op de boerderij maakten vele kinderhanden tijdens de oogsttijd licht werk. Dan werd de leerplicht soepel toegepast. Met het oog op de agrarische achtergrond van de meeste kinderen werd ook een lange zomervakantie ingevoerd. Wetgeving van meer dan honderd jaar geleden werkt dus nog door, ook al is de samenleving intussen grondig veranderd.
Redactielid Willy Smit kwam na het lezen van dit artikel nog met de volgende aanvulling.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.