Nijbroekerweg 5

Nijbroekerweg 5

Oude woonplekken in Emst (VI)
Erf ‘t Hinkel, Nijbroekerweg 5

Auteur:
Evert de Jonge

Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe 210, december 2016

Inhoudsopgave:

    Inleiding

    Bij de splitsing Kanaalweg/Nijbroekseweg ligt boerderij annex camping ’t Hinkel, vroeger geheten ’t Hinckell. De naam is volgens Otten te verklaren als bos(je) op een glooiing. Dat kan kloppen, want de boerderij lag vroeger in het Emsterbroek, toen nog omgeven door onontgonnen broeklanden waar het wellicht opviel in het landschap door zijn iets hogere ligging. De glooiing dus. In de oudere taal was dat een henge en daarop lag wellicht een bosje oftewel een loo. Samengevoegd is dat Hengelo, dat weer werd verbasterd tot hengel of hingel, weer later hinkel.

    De ligging nabij de Grift, in combinatie met de hoge ligging, doet vermoeden dat de boerderij al gebouwd is voordat de veertiende-eeuwse ontginningen van de broeklanden inzetten. Dit laatste leidde door het graven van zowel de Grift als de vele weteringen uiteindelijk tot een welvarend gebied, waar veeteelt een belangrijke rol vervulde. Het is de periode waarin Nijbroek omstreeks 1350 ontstond. De weg tussen het hoger gelegen – toen buurtschap – Emst en het lager gelegen Nijbroek was een belangrijke verbinding. Die liep langs ’t Hinkel – een boerderij tussen twee werelden: de oude zandgronden en de nieuwgewonnen kleigronden waar veel nieuwkomers neerstreken. Ook de landerijen van ’t Hinkel lagen deels op die kleigronden, zodat het een welvarende boerderij was, ook nog eens gunstig gelegen nabij waterwegen.

    Harderwijker patriciërs

    Tot de projectontwikkelaars van de middeleeuwen behoorden veel Deventer patriciërs, kooplieden uit de koekstad. Zij verdienden hun geld met handel op de Oostzee en investeerden dat in de ontginningsgebieden op de Oost-Veluwe. Maar ook uit de kleinere Veluwse steden zagen investeerders kansen liggen in de rijke veeteeltgebieden. Het waren Harderwijkers die de eerste bekende eigenaren waren van ’t Hinkel.

    Kort na 1452 diende voor het appelgericht van Engelanderholt, Beekbergen, een zaak uit Epe tussen de Harderwijker Wolf Wolters en de in Epe gegoede Herman van Meeckeren. De laatste vertegenwoordigde de prior van klooster Sibculo in Twente. Wat was het geval? Sibculo had van Wolfs vader zestien jaar eerder, dus rond 1440, geld geleend voor de aankoop van land bij ’t Hinkel. Blijkbaar wilde het klooster eveneens investeren, maar men had geen geld genoeg. Hoe dan ook, Wolf claimde de rente die men zijn vader zaliger al zestien jaar schuldig was. Hij kon het volgens de oordeelwijzer voldoende aantonen; daarom werd zijn claim toegewezen.

    Wolf was op dat moment nog een jongeman, maar al wel bezitter van ’t Hinkel. Uit de schepenakten van Harderwijk werd duidelijk dat hij in oktober 1464 in het (tweede?) huwelijk trad met een zekere Alijt aan wie hij de ochtend na de plechtigheid een morgengave (huwelijksgift) gaf van 25 gulden, een voor die tijd behoorlijk bedrag. Op latere leeftijd was hij meerdere jaren schepen, en in 1491 zelfs richter, van Harderwijk. Hij overleed in 1496.

    Het echtpaar Wolters had tenminste een dochter, Yde, die trouwde met Reijner Bloet, eveneens een Harderwijker patriciër. Zijn vader was, evenals Wolf, schepen van deze stad, een functie die Reijner eveneens zou vervullen. Zijn vrouw kreeg ’t Hinkel mee in haar huwelijk. Noch Wolf noch Reijner en zijn vrouw woonden op ’t Hinkel. De boerderij was en bleef een belegging.

    Reijner en zijn vrouw zouden de boerderij zelfs enkele jaren in pandschap geven aan het Karthuizerklooster in Utrecht. Op de boerderij woonde toen al jaren een pachter (wat tot ver in de achttiende eeuw zo zou blijven). Het Karthuizerklooster wilde echter een ander de pacht gunnen en moest daarvoor in 1486 de richter inschakelen om een zekere Gerrit Thijs te verwijderen. Deze was dus, 530 jaar geleden, de oudst bekende bewoner van ’t Hinkel.

    De boerderij annex camping 't Hinkel
    De boerderij annex camping 't Hinkel gezien vanaf het viaduct over de A50.
    In hetzelfde jaar bevestigde Reijner Bloet een lening van 500 gulden die hij aangegaan was bij de commanderij van St.-Jan in Klarendal buiten Harderwijk gelegen. Zowel ’t Hinkel als overig bezit in Ermelo en de polder Arkemeen bij Putten dienden daarvoor als onderpand.
     

    Op 15 juni 1492 verkocht Reijner, ondertussen weduwnaar geworden, ’t Hinkel voor 675 gulden aan Volquin van Kuynre. Deze beloofde hem de koopsom in Deventer of Amsterdam te betalen. Er zat een klein addertje onder het gras: Reijners zoon Hillebrand, als erfgenaam van zijn moeder, had rechten in het goed. Vader Reijner moest dan ook verklaren dat zijn zoon, mocht hij bij meerderjarigheid twijfelen of er wel gunstig was gehandeld, alsnog verhaal mocht halen. In hetzelfde jaar, twee dagen voor oudjaar, werd er tussen Wolf Wolters en zijn schoonzoon Reijner nog een akte opgemaakt die een interessant detail over de beide families onthult. Er moet een ruzie hebben plaatsgevonden, waarbij een ernstige verwonding of wellicht een dode was gevallen. Reijner en zijn vrouw waren daarbij betrokken en hadden een ‘moetzoen’ betaald van 275 gulden. Helaas meldt de akte niet wat er precies gebeurd was.

    Klein en Groot Hinkel

    Ofschoon niet te achterhalen is wanneer, maar ooit moet ’t Hinkel gesplitst zijn. In 1530 werd namelijk in het gericht in Voorst door Weyndell vastgelegd dat zij haar man Claes Graess bevestigde in haar bezit, namelijk erf Wijck in Terwolde en erf Lutticke (Klein) Hinkell met negen morgen in Emsterbroeck, zoals het was gekocht van het echtpaar Mr. Swaeffken en Mechtelt. Mogelijk waren er oorspronkelijk huwelijkse voorwaarden waardoor de goederen, ingebracht door Weyndell uit een eerder huwelijk, alsnog gemeenschappelijk bezit werden.

    Hoe liep het nu met Groot Hinkel af? De koper uit 1492, Volcker van Kuynre, die meer bezit had in deze streken, overleed zonder directe nakomelingen. In 1547 werd Wolter Pouwels op ’t Hinkel genoemd. Vrijwel zeker was hij pachter van het goed. Zijn landheer was op dat moment niemand minder dan maarschalk Maarten van Rossem, die het goed mogelijk uit de boedel van de Van Kuynres had gekocht. Ook Maarten had geen kinderen, zodat het goed via zijn zuster, Margaretha, vererfde op zijn neef.

    Dit familielid komen we tegen, toen in 1556 een getuigenis werd gevorderd door Jan van Isendoorn, drost van Bredevoort. De getuige, ene Jan Crijt, verklaarde dat ‘ten tijde van zijn vader‘ in het Elsbos bij het goed Hinkel, eenmaal door zijn buren holt (bomen) werd gehouwen. Dat werd echter verboden door (boer) scholtis Marckolff.

    Jan, ook wel Johan, van Isendoorn, was een broer van Hendrik, die we kennen van de Cannenburch. Ze hadden ook nog een zuster, Digna, die van haar eerstgenoemde broer, die omstreeks 1558 overleed, ’t Hinkel erfde. Zij was getrouwd met de Kleefse edelman Herman vander Loe.

     

    MAARTEN VAN ROSSEM: HELD OF ROOFRIDDER?
    Pleidooi voor herziening


    In de (Hollandse) geschiedschrijving heeft Maarten van Rossem geen goede roep. Hij wordt meestal afgeschilderd als een roofridder. Maarten was echter een legeraanvoerder van Karel van Egmond, de hertog van Gelre (1492-1538), die zich inspande om zijn erfenis uit handen van de Habsburgers te houden. Daarbij wachtte hij niet af, maar koos de aanval. Hij bezette kortstondig de omliggende gewesten (Groningen, Drenthe, Friesland, Over¬ijssel en Utrecht), die echter een voor een in handen kwamen van keizer Karel V. In deze Gelders-Habsburgse twisten ontwikkelde Van Rossem zich als een bekwaam legeraanvoerder die, geheel naar de geest van die tijd, geregeld het grondgebied van de Habsburgse tegenstander plunderde. Vanuit Utrecht zou hij zelfs eenmaal in de nacht met zijn mannen naar Den Haag rijden om deze stad te brandschatten. Bedenk dat er diverse weteringen moesten worden overgestoken, en dat diep in de nacht. Een waar huzarenstukje.

    In 1543 werd Gelre alsnog bij het Habsburgse rijk gevoegd en wat deed Karel V met Maarten: straffen? Neen, hij nam de bekwame maarschalk onmiddellijk in dienst en benoemde hem onder andere tot gouverneur van Luxemburg. In de voortdurende strijd tussen de Habsburgers en Frankrijk zou Maarten een laatste rol vervullen. In 1555 zou hij voor de keizer tot diep in Frankrijk doordringen en Parijs bedreigen. In paniek vluchtte de bevolking weg. Gelukkig voor hen stierf Van Rossem onverwachts aan de pest.

    In de latere geschiedschrijving, gedomineerd door de Hollanditische versie, werd Van Rossem afgeschilderd als een plunderaar en roofridder. Echter in de zestiende eeuw was plunderen algemeen voor bezettende legers. Dat zouden de Geldersen gedurig ondervinden door bezoekjes van plunderende Habsburgse troepen. Van Rossem had ook nog eens de pech dat de tv-serie Floris door Hilversum (NH) werd gemaakt, die hem ook nog eens afschilderde als een idioot.

    Maarten van Rossem was een kind van zijn tijd, maar vooral een vermetel krijgsoverste, die niet anders handelde dan andere legeraanvoerders. Hij verdient wellicht geen standbeeld, maar het is onjuist hem af te schilderen als een roofridder. Hij had de pech een Geldersman, en geen Hollander, te zijn.

    Willem Wolters op Hinkel

    Op 15 januari 1563 verklaarden Robert Everts, Rick Willems en Evert Lamberts borg te staan voor de eerste twee jaar pacht ad 114 daalders waarvoor Willem Wolters, bouwman op ’t goed Hinkel, de boerderij weer pachtte van zijn landheer, jonker Herman vander Loe. Het contract werd aangegaan voor twaalf jaar. Willem beloofde voor zijn landheer een molen te bouwen en een dijk aan te leggen tussen twee nabijgelegen bossen.

    Acht maanden later werd de overeenkomst nogmaals bevestigd. Op 8 september 1563 kwamen jonker Herman vander Loe en zijn vrouw met Willem Wolters, hun pachter, overeen dat eerstgenoemde partij de materialen voor de molen zou leveren en de timmerlieden betalen. Willem op zijn beurt zou de timmerlieden kost en bier geven, zolang het getimmer duurde. De pachter zou de molen twaalf jaar gebruiken; verder zou de dijk ‘op Hinckell’ eenmaal aangelegd door vier goede mannen – door verpachter te benoemen – worden gekeurd op zijn deugdelijkheid. Willem zou verder drie jaar korting van zijn pacht krijgen en de afval van spaen (?; waarschijnlijk eek) mogen houden. Ook mocht hij het afval van de eikenbomen die hij gehouwen had op het goed, waarvoor een berg en schuur waren gemaakt, behouden.

    De pachter zal ongetwijfeld zijn best hebben gedaan, want in 1583 was hij nog pachter van het goed, al kwam hij in 1570 in conflict met Derrick van Meeckeren, een telg uit een adellijke familie die onder andere in Epe gegoed was. Deze trok aan het langste eind. Twaalf jaar later was het weer raak, toen Willem een kwestie had met de Heerdenaar Jan Kockert die nog vijftig goudgulden van hem tegoed had. Het gericht gaf hem gelijk, waarna Kockert zijn vordering mocht verhalen op de (roerende) goederen van Willem Wolters op Hinkel.

    Van Zoudenbalch

    In het midden van de zestiende eeuw werd geregeld geprocedeerd over de erfenis van de familie Van Rossem. Geregeld werd door Henrick van Isendoorn gnt. (genaamd) van Blois, heer tot Stockum (en later de Cannenburch), Wolter en Henrick van Bonenburch gnt. Honsteijn, Steven en Frans van Lynden, Alardt van Isendoorn de jonge, de weduwe van Henrick van Mettringen, Frederick van Suijlen van Nijevelt en de onmundige kinderen uit Huis Cronenburg contra Johan van Gent, heer van Oijen en Dieden, en Diederick van Plettenburch, over de erfenis gesteggeld. Ook de vererving van ’t Hinkel was hiermee gemoeid dat, zoals we al vernamen, naar de Van Zoudenbalchs ging. Dat verliep als volgt:

    Na de dood van Digna, die uit haar huwelijk met Herman vander Loe geen kinderen had, vererfde een deel van haar goederen, waaronder ’t Hinkel, op haar zusters Anna en Johanna van Isendoorn. Mogelijk waren beiden ongetrouwd, zodat hun nicht Rembolda van Isendoorn weer erfde. Zij was in 1626 getrouwd met Evert van Zoudenbalch, een telg van een uit Utrecht afkomstige adellijke familie. Zij, haar overleden tantes en man woonden allen in Tiel en zullen ’t Hinkel nauwelijks hebben gezien. Eveneens op afstand woonde echter nog verre verwanten, onder wie Marie van Orsbeeck, erfgenaam van Diederick van Plettenburg de olde en diens vrouw Ida van Ensse, die eveneens nog op delen van de erfenis Van Rossem aanspraak wilde maken.

    In 1634 liet zij door haar broer voor het gericht van Voorst zich inleiden in het achtste deel van erf De Somp en erf der Feller, Terwolde, en het achtste deel van een erf uit goed ‘Hijnckell’ (Klein Hinkel?), in pacht bij Willem Hendricks Kruijer (oostwaarts: Van Isendoorn; westwaarts: Gerrit Stevens erfgenamen, bezit van de kerk van Epe, en Steven Jans; noordwaarts: Hinkelse straat). Tegen deze rechtsdaad verzette zich Johan van Bonenburch gnt. van Honsteijn. Mogelijk werd daarna een schikking getroffen, want van Marie vernemen we daarna niets meer.

    In 1649 hadden Evert en Rembolda schulden bij ene Gerrit Jurriens, die evenals in Tiel woonde. Deze schakelde een advocaat in, om een som van 159 guldens terug te krijgen, geleend 14 mei 1643; idem 100 guldens op 18 maart 1644; 1000 guldens op 11 september 1644 en laatstelijk 200 guldens op 17 april 1645 van Huijbert Jordens Vinck, die deze later doorverkocht aan Jurriens. Op zijn verzoek zou dr. Everhard Everwijn, advocaat, peinden (vorderen) op erf Hinkel, in pacht bij Evert Henrickss (O: aan de Nieuwe Wetering, Z: Dr. Tichler, Fam. Van Steenbergen en Steven Jacobs erfgenamen, W: de koster van Oene en de kerk van Epe, N: het gemene veld). De procedure werd een jaar later afgesloten toen het laatste bevelschrift werd afgeleverd op huis Isendoorn, nabij Tiel. Het was daarmee niet gedaan, want Van Zoudenbalch had meerdere leningen afgesloten bij Tielenaren en die gingen nu ‘massaal’ verhaal halen bij het gericht, zodat ’t Hinkel onder de hamer dreigde te komen. In 1652 volgde zelfs een ontruiming. De eigenaren moesten (bijna) het veld ruimen. Daar zou het uiteindelijk niet van komen, want uit de grondbelasting van 1666 bleek dat de Van Zoudenbalchs nog steeds eigenaars waren.

    Pachters en patriciërs

    Even over de omgeving. We lazen al dat er een bos was. Een deel ervan was in eigendom van brouwer Rijck Aerts. Deze sloot een overeenkomst met Lubbert Gijsberts die voor vijftig gulden het bos zou ‘uitbossen’. Er kwam niets van terecht, zodat Rijck het gericht opzocht. Lubbert kwam eveneens, om zich te verweren. Wat was het geval? Hij beweerde fijt in zijn vinger te hebben gekregen, reden waarom hij het werk niet had uitgevoerd. Aan deze vorm van arbeidsongeschiktheid had de oordeelwijzer geen boodschap en hij veroordeelde Lubbert in het voldoen van een schadevergoeding. Even onfortuinlijk was vechtersbaas Steven Jacobs ‘op Hinkel’, die in 1647 door de landdrost werd beboet wegens uitgedeelde klappen. Mogelijk was hij een inwoner van het gebied rond ’t Hinkel.

    In 1648 werd de grondbelasting veranderd en een kohier opgemaakt van alle landerijen in Gelre, dus ook in het ambt Epe. Volgens de beschrijving hoorde bij ’t Hinkel ongeveer zestig morgen – deels laag gelegen – grond, dus circa 52 ha. Pachter was toen de al eerder genoemde Evert Hendricks.

    Volgens het tynsregister (kohier van ontgonnen land) zou, na de Van Zouden­balchs, Sophia van Voorst, vrouwe op huis Swanenburg bij Vorchten, de volgende eigenaar zijn van ’t Hinkel. Zij was getrouwd met Riquin van Essen, dijkgraaf van Veluwe, en aan moederszijde een Van Isendoorn. Als dat klopt, was ze maar kort eigenares, want ze overleed in 1667. Haar dochter Catharina Sophia van Essen en haar man Johan Godfried van Ensse, heer van den Heest, waren haar al voorgegaan, zodat de kleindochters Anna Hadewig van Ensse, getrouwd met Adriaan Willem Bentinck, heer van den Brecklenkamp, en Johanna Odilia van Ensse, getrouwd met Arnold Condewijn, de nieuwe eigenaars werden. Het eerste echtpaar woonde in Overijssel. Bentinck behoorde tot de katholieke tak van de zeer bekende adellijke familie en zou daarom geen belangrijke rol vervullen in de politiek. Arnold Condewijn was ‘medisch doctor’ en zoon van Johan, stadssecretaris van Deventer.

    Het is goed mogelijk dat Condewijn en zijn vrouw in een latere boedelscheiding ’t Hinkel aan zich verwierven. Na het overlijden van zijn vrouw zou het goed via een jong overleden kind vererven op vader Condewijn, die uit zijn derde huwelijk met Lummina Eeckhoudt een zoon had: Johan Laurens Condewijn die in 1713 genoemd werd als volgende eigenaar van de boerderij. Via hem vererfde ’t Hinkel – voor 1717 – op zijn oom Hendrick Eeckhoudt, patriciër in Kampen, die het goed verkocht.

    Alweer een Deventer geslacht – Herman Jan Jordens, burgemeester van Deventer, en zijn vrouw Rudolfina Daendels – kocht ’t Hinkel als belegging. Of zij het goed ooit bezochten?

    Hun dochter Aleida Maria Jordens, geboren in 1735 en getrouwd met haar neef Hendrik Willem Jordens, gemeensman van Deventer en klerk van het gewest Overijssel, was de volgende eigenaar. Na haar dood, in 1806, erfde hun jongste zoon Herman George Jordens ‘t Hinkel; ook hij was getrouwd met een Deventer patriciërsdochter, Sina Maria van Doorninck. Herman was lid van de Deventer Raad en overleed in 1820, slechts 45 jaar oud. Sina overleefde hem ruim 40 jaar.

    Dankzij het huizenregister van 1749 en andere bronnen weten we dat in die tijd Lubbert Hendriks Boeve en na hem zijn zoon Hendrik Lubberts Boeve pachters waren van ’t Hinkel.

    't Hinkel kaart bovendeel
    Tekening gemaakt rond 1915 van ’t Hinkel en omliggende landerijen door het Bureau voor ontginning en grondverbetering te Zwolle. Deze instelling functioneerde maar twee jaar en verrichtte voorbereidingen voor ruilverkavelingen die pas veel later werden uitgevoerd. Opvallend: rond ’t Hinkel waren een eeuw geleden nog bossen, zoals in het verhaal al werd verteld. Helaas zijn ze daarna gekapt. Bron: tekening aanwezig in het archief RK-Parochie St. Martinus, Vaassen. Verklaring kleuren Grasland (groen), Bouwland (geel), Bosch (lichtbruin), Heide (paars), Hakhout (met bruine stippen), Water (blauw), Wegen (bruin).
    't Hinkel kaart
    Verklaring nummers 1. Binnenkamp, 2a. Binnenmate, 2b. Buitenmate, 3. Boomgaard, 4. Groote kamp bouwland, 5. Hoogekamp, 6. Kalverweide, 7. Kampje bij huis, 8. Koeiweide, 9. Lagekamp, 10. Land van zes morgen, 11. Paardenweide, 12. Schobberskamp, 13. Tweedekamp.

    Krepel

    Omstreeks 1832 moet Johannes Richardus Krepel, fabrikant in Klarenbeek, het goed hebben gekocht van de familie Jordens. Krepel bezat een molen en een houtzagerij in genoemd dorp en behoorde tot de nieuwe industriële ondernemers.

    ’t Hinkel zou vererven op zijn twee kinderen die omstreeks 1869 het huis en erf met bijhorende schaapskooi, groot 10,0 are, sectie K 149, verkochten aan Carolina Witteveen, weduwe van Peter Jonker, en consorten, onder wie Teuntje Riphagen, weduwe van Albert Dalhuisen. De beide dames woonden in Oene en zullen er ongetwijfeld een pachter op hebben gezet. Omstreeks 1888 werd ’t Hinkel verkocht aan de rooms-katholieke parochie St.-Martinus op De Oosterhof te Vaassen die eveneens verpachtte. De verpachter liet zowel in 1917 als 1924 verbouwingen uitvoeren.

    In het eerstgenoemde jaar werd voor de uitvoering fl. 28.000 geleend bij het ‘Weduwen- en Weezenfonds der Europeesche Officieren van het Nederlandsch-Indische Leger’ te Den Haag. Opvallend is dat de boerderij bekendstond als ‘Het Henkeler ook wel genoemd Het Hinkel’ , bestaande uit huis, schuren en erf, bouw- en weiland, hakhout, dennen, bomen, bos en heide, kadastrale gemeente Epe-Oene, 57 percelen, totaal 68.84.90 ha. In 1922 en 1927 werd de aflossing verlengd. Voor de rooms-katholieke parochie tekenden beide keren pastoor J.H.M. Hagen als voorzitter, en bleker G.J. Poppe als penningmeester.

    De perceelgrootte van ’t Hinkel maakte het mogelijk delen afzonderlijk te verpachten. Uit een lijstje van pachters blijkt dat de om de boerderij gelegen Pastoorsweide, Noordereind, Paardenweide, Oosterveld, Westerveld en Kerkweide, in totaal tien percelen, in 1936 fl. 1166,16 opbrachten. Een deel van deze percelen laat zich herkennen op een kaart die rond 1915 werd gemaakt door het ‘Bureau voor ontginning en grondverbetering’ te Zwolle (zie bladzijde 29).

    Nog in 1960 was de parochie eigenaar. Thans wordt op ’t Hinkel een camping geëxploiteerd.

    Met dank aan Frans Schumacher.

    Bronnen

    GldA, Recht. Ar. Veluwe, invnr. 3, fol. 155vso, idem 7, fol. 167, 170vs, idem 20, fol. 134, idem 25, fol. 130, 135, idem 28, fol. 277, idem 38, fol. 218, idem 42, fol. 182, idem 43, fol. 71vso, 209, idem 319, fol. 90, idem 320, fol. 334, idem 321, idem 323, fol. 202 idem 324, fol. 54, 158 en 247.
    Streekarchief Epe-Hattem-Heerde, OA Epe, diverse invnrs.
    Streekarchief Noordwest-Veluwe, ORA Harderwijk, invnr.129, fol. 179vso, invnr.131, fol. 172 en 176.
    J.W. van Maren, Het geslacht Zoudenbalch, in ’t Sticht zeer bekend (cd, eig. uitgave, 2005).

     

    Boerderijen en woonhuizen – Nijbroekerweg

    Geen reactie's

    Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.