Oranjeweg 63

Oranjeweg 63

Oudste woonplekken in Emst (1)
Het oudste huis: Oranjeweg 63

Auteur:
Evert de Jonge

Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe 202/april 2015

Inhoudsopgave:

    Inleiding

    In een nieuwe reeks artikelen bezoek ik een aantal boerderijen en/of woonplekken (buurtschappen) in Emst. Net als in de vorige serie (Het Hanendorp en de Hanendorperweg) zal de geschiedenis van het prilste begin tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw worden beschreven.

    In deze aflevering behandel ik het oudste huis (boerderij) van Emst. Het is niet het huis met de oudste vermelding in de archiefbronnen; dat is De Emsterhof, die al in de veertiende eeuw wordt genoemd. Ik bedoel het oudste huis in de zin van bouwhistorie. Concreet: de boerderij met de oudste stenen.

    De voorgevel van de boerderij Oranjeweg 63.
    De voorgevel van de boerderij Oranjeweg 63. De beide mannen op de foto zijn de heren G. van Westerveld en H. Kloezeman.
    Volgens een recent (historisch) bouwonderzoek zijn de oudste muren van deze boerderij uit de zeventiende eeuw. Dit werd vastgesteld tijdens een (inventari­se­rend) onderzoek naar kandidaten voor de gemeentelijke monumentenlijst. Toen deze eenmaal was vastgesteld, werd ik benaderd met de vraag of ik iets kon vertellen over de (papieren) ouderdom. Na een archiefonderzoek werd vervolgens vastgesteld dat het pand ooit een zogenaamd herengoed was. Er waren op de Veluwe ongeveer 880 herengoederen, vrijwel allemaal boerderijen, die ooit tot het horige bezit van de hertog van Gelre behoorden. Als heer van het land gaf hij zijn naam aan dit goederencomplex, i.c. deze herengoederen. De bewoners waren oorspronkelijk horigen van de hertog. Horigheid hield onder andere in dat er bepaalde plichten waren, zoals leveranties van een deel van de gewassen. Indien de horige overleed, verviel een klein deel van zijn/haar bezit aan de hertog. Horigen waren beslist geen slaven; wel dienden ze in principe binnen hun stand te trouwen. Aan het eind van de veertiende eeuw verdween de horigheid als stand, maar de horige goederen bleven onderworpen aan diverse verplichtingen. Hieraan hebben we een belangrijke administratie te danken, want de rentmeester van de hertog, later de zogenaamde keurmeester, zorgde voor de administratie van deze verplichtingen. Een van die plichten hield in dat eenmaal per zes jaar de bewoners van de horige goederen aan de hertog een vergoeding dienden te betalen voor het feit dat zij horig goed bezaten. Dankzij de administratie, die berust in het archief van de Gelderse Rekenkamer, is er vanaf circa 1590 tot 1795 na te gaan wie de bewoners van de Veluwse herengoederen waren. De registratie verdween na de instelling van de Bataafse Republiek.1) Het oudste huis van Emst was dus een herengoed en daarom zijn er over een periode van meer dan 400 jaar bewoners/bezitters van het goed bekend.

    De oudste bewoners

    In 1607 werd er een eerste akte geregistreerd van de bewuste boerderij. Het betrof een inventarisatie, waaruit blijkt dat het toen bezit was van Derck van Averenck, een patriciër uit Deventer. De hof om de boerderij was een schepel2) gezaais groot; verder waren er nog twaalf hofjes, ieder ongeveer een schepel groot. Bij het goed behoorde vier morgen (ongeveer 3,4 ha) bos of gagelveld (gagel was een ingre­diënt om bier te brouwen), negen molder en drie schepel zaailand. Aan derden waren drie schepel land en nog 1½ morgen in het Emsterbroek verpand, terwijl daar ook nog door een ander een morgen land werd gebruikt.

    In 1609 verkocht Van Averenck zijn Emster bezit aan Jan Gerrits en diens vrouw Egbertjen Lubberts die er tot circa 1637 zouden wonen. Mogelijk waren zij eerder pachters van de boerderij, want zij woonden, zo blijkt uit het doopboek van Epe, al in 1605 in Schaveren. In dat jaar werd de doop van een kind genoteerd: Eveche. Later volgden er nog drie: Gerrit, Drees en Geertgen. Er waren nog twee andere kinderen van wie alleen Jacob bij naam werd genoemd.

    Kort voor zijn overlijden bepaalde Jan dat het goed gedeeld moest worden onder zijn (zes) kinderen. Een jaar later zou een van hen, Geertgen, haar 12e deel – mocht zij overlijden – aan haar man in vruchtgebruik geven. Het huis en een deel van de landerijen, zo blijkt uit de administratie, waren in bezit van haar oudste broer Gerrit Jansz, die mogelijk de anderen uitkocht. De helft was nog in bezit van zijn moeder Egbertje. Nog in 1642 bepaalde zij hoe dat deel vererfd moest worden. Kort daarna is zij vermoedelijk overleden, want zoon Gerrit werd door de Gelderse Rekenkamer bevestigd in zijn rechten.

    Het boerengezin circa 1600


    Het is moeilijk voor te stellen dat men kon leven van een boerderij waarvan het land in bezit was van meerdere familieleden. We lazen dat van de zes kinderen van Jan en Egbertje na zijn overlijden er tenminste een - Geertgen - trouwde. Zij verliet logischerwijs het ouderlijk huis om mogelijk kort voor haar overlijden haar 12e deel in vruchtgebruik aan haar man te geven. De overige vijf broers en zusters zullen bij elkaar zijn gebleven. Alleen de oudste - Gerrit - trouwde waarschijnlijk. Men vormde, samen met moeder, een gezin, allen wonende in de boerderij. In totaal trouwden er maar twee van de zes kinderen; heel gewoon in die tijd. Wel kan het zijn dat ze in dienstbetrekking gingen; een enkeling migreerde, maar tot een verdeling van bezit kwam het niet. Dit was ook nauwelijks mogelijk, want dan verviel ieder tot de bedelstaf. Uiteindelijk werd er wel verdeeld, maar pas nadat beide ouders waren overleden. Ook dan bleef meestal ieders erfdeel in de boedel. Na het overlijden van de ongetrouwde broers en zusters vervielen deze delen aan de langstlevende. Daarbij kwam dat er voor de herengoederen andere rechtsregels golden. De kern van het herengoed, de zaalweer - in feite het huis -, kwam aan de oudste zoon (of indien er geen zonen waren, de oudste dochter), die tevens een deel van de landerijen erfde. Hij had het recht de anderen uit te kopen; dat kon niet geweigerd worden. Dat komt vreemd over, maar de gedachte daarachter was dat alleen een boerderij met voldoende grondbezit een driegeneratiegezin - met of zonder de ongehuwde kinderen - kon voeden. Deze zogenaamde inheemse rechtsregels verdwenen pas in de achttiende eeuw, nadat in de loop van de zeventiende eeuw door economische groei er meer mogelijkheden kwamen en het driegeneratiegezin met veel ongehuwden langzaam verdween.

    Gerrit Jansz zou niet lang boeren in Schaveren, want in 1644 was hij overleden en werd zijn in 1642 geboren enige kind en dochter Jenneken Gerrits in haar erfrecht bevestigd. Oom Jacob Jansz was haar voogd, die overigens als erfgenaam van zijn moeder de helft van het goed bezat. Dat hij haar helft erfde, had ook weer met specifieke rechtsregels te maken. Jenneken zou later zijn zoon (en neef) Lambert Jacobs trouwen. Dit gebeurde met speciale toestemming; op 8 mei 1668 werd er huwelijksdispensatie gekregen van het Gelderse Hof.3) We komen nu ook een familienaam te weten, namelijk Vorstelman, een van de oudste Emster familienamen! Het zou overigens niet het enige huwelijk Vorstelman-Vorstelman blijven.

    Het echtpaar kreeg vier kinderen: Eibertjen, Jan, Geele en een niet bij name genoemd kind, gedoopt tussen 1670 en 1684. Jenneken overleed niet lang na 1684, want in 1688 zouden Lambert – als voogd van zijn kinderen – en zijn broer Jacob Jacobs Vorstelman toestemming krijgen voor het kappen van een aantal bomen op het erf. Mogelijk was de boerderij aan nieuwbouw toe. In genoemd jaar zal dus de nog bestaande constructie van de boerderij zijn getimmerd. Hierbij werd volgens een vast concept te werk gegaan: staande en liggende balken, ook wel het gebint genoemd, werden opgetrokken door een timmerman, waarna de muren werden gemetseld. De balken dragen dus het dak.

    In 1714 claimde de zoon van Lambert – Jan Lamberts Vorstelman – het bezit van het goed, al waren er ook rechten van zijn oom Jacob. Nog hetzelfde jaar liet hij zijn huwelijkse voorwaarden met Reijn­­tien Goossens registreren. Het echtpaar kreeg meerdere kinderen: het oudste, Gosen, werd in 1716 gedoopt. Na hem volgden nog drie kinderen (1722, 1724 en 1731). Uit de hiaten tussen de doopinschrijvingen veronderstel ik dat de boerderij verpacht werd en dat het echtpaar buiten Epe woonde, want er waren meer kinderen. Een van hen was Lambert Jans Vorstelman, getrouwd met Gerritje Gerrits, die in 1764 het bezit van de boerderij claimt ingevolge een boedelscheiding d.d. 12 maart 1763.

    De nieuwe bezitters hadden twee zonen: Hendrik en Jacob, die later beiden werden genoemd als eigenaar. De oudste zoon, Hendrik, trouwde waarschijnlijk niet, maar Jacob Lamberts Vorstelman trouwde in 1806 met Heijltje Jacobs (van Emst). Hij overleed nog datzelfde jaar, waarna er een inventaris werd opgemaakt, waarin het goed omschreven werd. Er waren toen 21 percelen land. In november 1807 hertrouwde Heijltje met Herman Overbosch.

    De negentiende eeuw in

    Met Herman Overbosch kwam er een telg van een gegoede familie op de boerderij wonen. De familie Overbosch had in de achttiende eeuw kans gezien zich op te werken tot een van de aanzienlijkste families van Epe. Aart Overbosch zou in 1795 zelfs richter van het dorp worden. In de negentiende eeuw waren zij herenboer en geregeld lid van de gemeenteraad. Sarris Overbosch was veearts en zou veel doen ter bevordering van de veefokkerij. Hij won diverse prijzen.3)

    Toen in 1832 het kadaster gerealiseerd werd, zou Herman Overbosch geregistreerd worden als bezitter van diverse percelen land – zo’n 5 ha – rond de boerderij, die onmiddellijk aan de toenmalige Brinkerheideweg lag. Aan de overzijde stonden een schuur en een hooiberg, terwijl de boerderij en het erf – groot 5,30 are – omringd werden door een drietal wegen; twee bestaan er nog als respectievelijk de Oranjeweg en de Koeweg. De derde is verdwenen.

    Kort na 1832 overleed Overbosch, waarna zijn weduwe (1835) – nu getooid met de familienaam Van Emst – de boerderij aan haar zoon Jacob Overbosch verkocht. Het deel dat vererfde op dochter Aartje Overbosch werd eveneens door broer Jacob verworven, die ondertussen met Johanna Feith was getrouwd. Het echtpaar verwierf tot slot in 1842 ook het laatste derde deel van zuster Hendrika Overbosch.

    Jacob en Johanna zullen zeer waarschijnlijk niet op de boerderij hebben gewoond. Ook de nieuwe eigenaars, de zusters Aleida Elisabeth Reiniera en Henriëtte Geertruida Theodora Daendels, die midden negentiende eeuw eigenaar werden, zouden er nooit wonen. Zij vertoefden liever in hun geboortestad Hattem. De dames hadden alleen geld te veel, dus werd er belegd in land en huizen. De pachters uit die jaren zijn niet bekend.

    Omstreeks 1870 zouden Lambert Kroes en, kort daarna, Cornelis Kroes eigenaar worden. Zij boerden wel aan de Oranjeweg, al was het niet lang. Omstreeks 1872 werd de boerderij verkocht.

    Schilderij boerderij Oranjeweg 63
    In de Tweede Wereldoorlog werd dit schilderij van de boerderij gemaakt. De voorgevel is vrijwel identiek aan de huidige. De Oranjeweg maakt op deze afbeelding een bocht; de vraag is of dit wel klopt. Mogelijk hebben heeft de schilder zijn artistieke vrijheid genomen. (Schilderij: eigendom fam. Westerveld, gefotografeerd door henk Kloezeman).

    Op bezoek bij de familie Van Westerveld 

    Met de komst van Gerrit van Westerveld en zijn vrouw Egbertje Krijgsman zou de boerderij in handen komen van een bekende Emster familie. Al in de achttiende eeuw woonden er Westervelds in Emst, onder andere op De Emsterhof. Gerrit zou het erf vergroten tot 10,20 are. Na zijn overlijden zette zijn weduwe, nu met haar kinderen, het bedrijf voort. Omstreeks 1900 volgde zoon Jan van Westerveld Gerrit op. Hij trouwde met Gerritje Pijkeren, eveneens uit een Emster familie. Weer werd het erf vergroot, nu tot 78,50 are, later zelfs tot 1,52,55 hectare. Na Jans overlijden zouden zijn twee zonen Gerrit en Egbertus het bedrijf voortzetten. De oudste (Gerrit) kocht zijn broer uit. Ook hij vergrootte het erf, tot circa 2,5 hectare.

    In december 2014 waren Henk Kloezeman en ik op bezoek bij de huidige bewoners. De heer des huizes, Gerrit van Westerveld (die in 1966 de boerderij overnam van zijn vader), wist aardig wat te vertellen over het huis. De huidige boerderij is volgens overleveringen omstreeks 1720 gebouwd. Dat klopt aardig met de visie van de bouwhistorici en de archiefvondsten. Van Westerveld denkt dat op de plaats van de huidige veeschuur een voorloper van zijn huis heeft gestaan, want bij de bouw van dit gebouw trof men oude funderingen aan. Ook zou de huidige boerderij bij de bouw de vorm van een ‘lös hoes’ hebben gehad. Bij een bezoek aan de deel maakte hij ons dat duidelijk aan de hand van de gebinten. Zijn grootvader zou het lös hoes hebben veranderd in de ‘normale’ vorm: een hallenhuis. In 1958 werd in de huidige voorgevel een nieuw groot raam geplaatst; de deuren en de andere ramen zijn nog origineel. De schouw, ooit voorzien van blauwe tegels met het bekende bloempottenmotief, is toen afgebroken.

    Raam boerderij Oranjeweg 63
    Dit raam zou al bij de bouw geplaatst zijn.

    Opzij is goed de ouderdom te zien, want de muur staat uit het lood. Ook zijn er nog gewelfde kelders. Voor het huis stonden ooit drie linden, waarvan er twee in 1958 zijn gekapt wegens de wens meer daglicht te krijgen. In de Tweede Wereldoorlog waren er veel onderduikers. Enkele nog bestaande luiken leidden naar geheime plekken om bij gevaar te schuilen. Na de oorlog kwamen voormalige onderduikers nog geregeld op visite, maar men praatte dan niet of nauwelijks over de oorlog. Pas de laatste jaren heeft Van Westerveld een en ander achterhaald. De leiding bij het onderduiken hadden zijn twee ongehuwde ooms. Bij de bevrijding trokken zij geen blauwe kiel aan om zich op de borst te slaan over hun moedige gedrag. Een lintje kwam er dan ook niet.

    Een van de onderduikers kon aardig goed schilderen. Hij legde de boerderij en de directe omgeving vast op een fraai doek. Hierop is goed te zien dat de Oranjeweg toen dichter langs het huis liep. Een oudere tekening van circa 1870, gemaakt door ene Brummel, is waarschijnlijk elders in de familie.

    Het verhaal dat de weg vroeger aan de andere kant van de boerderij langsliep, klopt volgens Van Westerveld niet. Wel was er naast de boerderij/huis bij de camping De Veluwse Wagen ooit een rosmolen.

    (Met dank aan de heren G. van Westerveld en Henk Kloezeman)

    Noten 

    1) E. de Jonge e.a. (red), De herengoederen op de Veluwe, 5 dl. (Barneveld 1990-1995). In deel 4 zijn de herengoederen van de gemeente Epe behandeld.
    2) Oude maten: een schepel is ongeveer 1500 m2; een morgen is een gebied dat in één ochtend kon worden geploegd: 0,87 ha; een molder is ± 0,58 ha.
    3) R. Wartena, ‘Huwelijksdispensaties in Gelderland’ in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, jrg. 10-15.
    4) Collectie Overbosch, aanwezig in het streekarchief Epe, Hattem en Heerde.
    Geen reactie's

    Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.