15 okt Viskweken tussen Vaassen en Emst
Het kweken van vis tussen Vaassen en Emst
Auteur:
Henri Slijkhuis en René Harleman
Inhoudsopgave:
Inleiding
Tussen Vaassen en Emst is vanaf het begin van de twintigste eeuw op grote schaal vis gekweekt. Viskwekerij ’t Smallert is het levende bewijs hiervoor. Er worden nog steeds forellen gekweekt en het is tevens uitgegroeid tot een recreatiecentrum. Ook het nabijgelegen het Kievitsveld heeft een recreatieve bestemming gekregen. In dit artikel gaat het vooral om het gebied tussen de Vaassense sluis en de Schobbertbrug, halverwege de voormalige spoorwegstations van Vaassen en Emst. Waarom is op die plek zo’n grote viskwekerij ontstaan? Wanneer is die daar aangelegd en hoe is de ontwikkeling gegaan? Waarom is er nu nog zo weinig van te zien? In dit artikel proberen we antwoord te geven op deze vragen.
Eind negentiende eeuw
Eind negentiende en begin twintigste eeuw is vanuit economisch oogpunt misschien wel het meest opvallende tijdvak in de Nederlandse geschiedenis. De veranderingen, die door de industrialisatie in gang worden gezet, zijn enorm. Maar ook in de landbouw verandert er veel. Het gaat met de landbouw na 1895 weer goed. Kunstmest en prikkeldraad komen beschikbaar, coöperaties worden opgericht, landbouwwerktuigen worden verbeterd en boerenleenbanken gaan de boeren goedkoop geld lenen. De prijzen van de landbouwproducten stijgen. In onze omgeving begint de opmars van de varkens en de kippen. Varkens worden massaal vetgemest en uitgevoerd. Overal op de Veluwe worden eiermarkten opgericht. De aangelegde spoorlijnen en wegverbeteringen vergemakkelijken het transport. Tijdens de landbouwcrisisjaren tussen 1875 en 1895 is de ontginning van de woeste gronden op de Veluwe stilgevallen. Na 1895 is er weer alle reden om hiermee verder te gaan.
Op 5 januari 1888 wordt de Koninklijke Nederlandsche Heide Maatschappij (KNHM) opgericht. Deze maatschappij heeft als doelstelling te adviseren bij en het stimuleren van de ontginning van woeste gronden, het aanleggen en in standhouden van bossen en het aanleggen en onderhouden van bevloeiings- en grondverbeteringswerken. In 1897 komt daar de ontwikkeling en verbetering van de zoetwatervisserij bij. Al snel breiden de werkzaamheden zich uit met de uitvoering van bovengenoemde werken.
Visteelt
In 1898 valt de blik van de KNHM op het gebied tussen Vaassen en Emst. De afdeling zoetwatervisserij van deze maatschappij heeft een jaar daarvoor de opdracht gekregen om te zorgen, dat vijvers, beekjes, stroompjes en terreinen die weinig opleveren omgezet worden tot vijvers, waarin visteelt kan gaan plaatsvinden.
Visteelt is in Nederland aan het einde van de negentiende eeuw een vrij onbekende zaak. Dit heeft te maken met het feit, dat zoetwatervis als voedingsmiddel een geringe betekenis heeft, de communicatie nog vrij gebrekkig is en minderwaardige grond belangrijk is voor het toenmalige landbouwsysteem. Ook de binnenvisserij is door verschillende oorzaken verarmd. De grote rivieren raken verontreinigd door de industrie, aangelegde stuwdammen bemoeilijken het optrekken van vooral zalm naar hun broedgebieden. Daardoor gaan de binnenvissers, om de inkomsten een beetje op peil te houden, de grote rivieren leegvissen. Rond 1925 is deze visserij in Gelderland geheel verdwenen.
Terug naar Vaassen en Emst. In dit gebied zijn voldoende terreinen te vinden, die weinig waarde hebben voor de landbouw en wat wellicht het allerbelangrijkste is: er zijn beken met voldoende verval, die het mogelijk maken om terreinen beurtelings onder water te zetten en droog te leggen. Tussen de Vaassense sluis en de Schobbertbrug, halverwege de spoorwegstations van Vaassen en Emst, wordt in 1898 zeven hectare grond gepacht. In het oosten wordt het terrein begrensd door het Apeldoorns Kanaal en in het westen door de spoorweg Apeldoorn – Zwolle. De spoorweg en het kanaal zijn goede en goedkope mogelijkheden om de gekweekte vis te transporteren. Door de slechte waterbeheersing staat het terrein het grootste deel van het jaar onder water. Door droogmaling wordt de grond geschikt gemaakt voor natuurweide en wordt deels begroeid met dopheide. Dit laaggelegen stuk heide wordt bestemd voor karpervijvers. Met de aanleg van broed- en strekvijvers wordt eind maart 1899 begonnen. Nadat is gebleken, dat met de viskweek geld is te verdienen, wordt voor de toevoer van schoon beekwater het benedenstroomse deel van de Smallertse beek gebruikt. Om de boven de normale grondwaterstand gelegen vijvers van water te voorzien is het nodig de beek op te stuwen. Voor de afvoer van het water wordt vooral de Grift gebruikt.
De Handelse Beek
De Handelse Beek ligt in het stroomgebied van de Nijmolense Beek. Het water komt uit de natte hooilanden van de Kluinweide, de Kiefkamp en –meer benedenstrooms– ‘t Handel; de buurt waaraan de beek z’n naam ontleent. Het is een kwelbeek, die het gehele jaar door water voert en vanwege deze eigenschap is ingezet om de molens aan de Smallertse Beek van extra water te voorzien.
De watermolens aan de Smallertse Beek zijn al in de zeventiende eeuw gebouwd. Het is de tijd, dat de papiernijverheid op de Veluwe tot bloei komt en de Van Isendoorns van kasteel de Cannenburch hun graantje gaan meepikken. De waterhoeveelheid in het stroomgebied van de Smallertse Beek is goed voor de aandrijving van drie papiermolens. Twee liggen tegenover elkaar op de locatie van de huidige viskwekerij ’t Smallert. De derde, die bekend staat als Jan Dirksen Suijthofs papiermolen, heeft meer bovenstrooms gestaan. De Handelse Beek wordt ervoor ‘onthoofd’, dat wil zeggen van z’n watertoevoer ontdaan (1). Wanneer dit heeft plaatsgevonden is niet meer te achterhalen. Op de eerste kadastrale kaart uit 1832 is de tweedeling goed te zien. De bovenloop met de aansluiting op de Smallertse Beek is in eigendom van Klaas Smienk, papiermaker. De benedenloop heeft het buurtschap Emst als eigenaar en stroomt uit in de Nijmolense Beek.
Maar de belangen wijzigen. Ten tijde van de bloei van de viskweek (begin twintigste eeuw) is de papiernijverheid tot een einde gekomen. Daarmee is de behoefte vervallen om extra water in de Smallertse Beek te krijgen. Op de topgrafische kaart van 1920 is te zien, dat de Handelse Beek op dat moment gebruikt wordt om de nieuw aangelegde visvijvers van de Heidemaatschappij van water te voorzien. Er hoeft maar weinig aan de beek gesleuteld te worden om dat mogelijk te maken. Een extra aftakking én een omleiding ten westen van de spoorbaan Apeldoorn-Zwolle volstaan om het water bij de visvijvers te krijgen. Het is slechts een korte afstand. Wederom moet de beek z’n water afstaan.
De viskwekerij
Eind mei 1899 zijn de eerste broed- en strekvijvers klaar en worden de vijvers direct gevuld met beekwater. Op 2 juni 1899 plonzen de eerste teelkarpers in de broedvijvers. Tien dagen later kan al jonge vis uitgezet worden in de strekvijvers . De eerste opbrengst is een groot succes. Er zijn 4850 karpers groot geworden, waarvan er 2510 stuks verkocht worden aan de eigenaar van de “Zwaanspreng” in Apeldoorn. De resterende karpers worden overgebracht naar de wintervijvers op de Cannenburch om jaar erop gebruikt te worden (2). De penningmeester kan het volgende noteren. Opbrengst van de karpers is f 479,-. Gemaakte kosten bedragen f 200,- De winst is f 279,- of wel f 40,- per hectare.
Aan de waterbeheersing moet nog het nodige verbeterd worden. In de herfst van het eerste jaar blijkt de ontwatering als gevolg van de hoge waterstand in de Grift niet mogelijk. De Grift ontvangt het water van verschillende beken en staat in waterrijke periodes heel hoog. Het water uit de vijvers wordt met een tonmolen weggemalen uit de sloten, die naast de vijvers zijn aangelegd. Om het probleem op te lossen wordt een duiker onder de Grift gemaakt om het water op het Apeldoorns Kanaal te kunnen lozen.
Het gebruik en het succes van de visvijvers
De broedvijvers zijn zo’n twintig bij tien meter en hebben een diepte van dertig centimeter. Ze worden alleen in de broedperiode gevuld met water. Daarna liggen ze droog en worden ze als grasland gebruikt. Het middengedeelte van iedere vijver bestaat uit lang gras, waar de karpers aan de halmen hun eitjes kunnen afzetten. In de tweede helft van mei wordt iedere dag de temperatuur van het beekwater gemeten. Als de watertemperatuur gunstig is voor de broedvijver, wordt tegen de avond de vijver hiermee gevuld. De volgende ochtend worden drie à vier mannetjes uitgezet en twee à drie vrouwtjes. De vissen worden met rust gelaten. Enkelen uren na het uitzetten van de karpers in de broedvijvers worden ze onrustig en beginnen te “jagen”. Tegen zonsondergang is het kuitschieten in volle gang en dat gaat de volgende dag door. De dag daarna laat men de waterspiegel zakken en worden de karpers voorzichtig met een treknet gevangen. Dit gebeurt om te voorkomen, dat de vissen hun eigen broed opeten. Hierna wordt er weer vers beekwater ingelaten. Na ongeveer een week komen de visjes tevoorschijn. Eerst hebben ze nog een gedeelte van de dooierzak bij zich, waaruit ze voedsel kunnen halen. Na twee à drie dagen is dat op en moeten de jonge karpers zelf in hun voedsel voorzien. Ze zijn dan ongeveer één centimeter groot. Deze kleine karpers worden overgebracht naar de strekvijver, die men ook met beekwater heeft gevuld.
De strekvijvers hebben een oppervlakte van twee hectare en een diepte van een halve meter. De jonge karpers gaan op jacht naar voedsel. In eerste instantie zijn dat alleen bladgroenwieren en later muggenlarven. Na een week zijn de visjes al tot twee à drie centimeter gegroeid. Als ze niet verkocht worden of elders uitgezet, worden de karpers een jaar later in april of mei overgebracht naar de groeivijvers. In Emst zijn twee groeivijvers van respectievelijk zes en vijfenhalve hectare groot. Daarnaast is er ook nog een goudwindenvijver van twee hectare met een diepte van één tot anderhalve meter. Deze vissen worden gekweekt voor de verkoop aan particulieren met siervijvers.
De verschillende vijvers zijn onderling gescheiden door dammen met een breedte van één tot anderhalve meter. Enkele dammen zijn vier meter breed zodat voertuigen er over heen kunnen rijden. In de winter worden de groeivijvers droog gelegd. De vis wordt verkocht of uitgezet in de wintervijvers op de Cannenburch. In het voorjaar worden deze wintervijvers leeggevist. De gevangen vissen worden verkocht of uitgezet in openbare watergangen.
Het gaat heel goed met de teelt van de karpers. De vijvers worden voortdurend uitgebreid en in 1905 bedraagt de oppervlakte 25 hectare. Het is ook de periode, dat de Handelse Beek wordt afgetakt en opgeleid en het water voor vulling van de vijvers wordt ingezet. Water uit de bovenloop stroomt weer volop door de Handelse Beek en de overlaat die er tot in de jaren ‘80 gezeten heeft, is bij de bewoners langs de Handelseweg nog bekend. De successen leiden tot schaalvergroting in de hoeveelheid gekweekte vis, maar ook tot de introductie van nieuwe soorten als beek- en regenboogforel. In 1912 wordt een tweede kweekinrichting aan de Smallertse Beek in Emst geopend. In de eerste drie decennia van de twintigste eeuw floreren beide viskwekerijen.
De neergang
In de crisisjaren dertig van de vorige eeuw wordt de belangstelling voor pootvis minder groot. Duitsland valt als exportland weg. De Tweede Wereldoorlog vergroot de problemen. Er is nauwelijks meer aan voedsel te komen om de vissen op te kweken. Ook de vraag naar siervissen verdwijnt volledig. Door de grote behoefte aan voedsel wordt vrijwel de gehele visvoorraad geconsumeerd zonder dat er nog gekweekt wordt. Na de Tweede Wereldoorlog is er sprake van enig herstel. De karper- en forelteelt wordt weer hervat. Toch zet de in de jaren dertig ingezette neergang zich door en neemt de belangstelling voor de viskweek af. Dat leidt in 1971 tot de opheffing van de afdeling zoetwatervisserij van de Heidemaatschappij. Ook in Vaassen betekent dat het einde van de betrokkenheid van de Heidemaatschappij bij de viskwekerij. In 1964 verdwijnen er de nodige vijvers. In 1974 is het de laatste keer dat de visvijvers op de topografische kaart voorkomen. In 1975 staan de vijvers als weiland of recreatievijver vermeld. De Handelse Beek is ook van de kaart verdwenen; die stroomt door een ondergronds buizensysteem naar de resterende vijvers.
De wat verder terug gelegen viskwekerij ’t Smallert kent een andere afloop. De Heidemaatschappij verpacht de visvijvers in 1975 aan G.H.Berkhoff Azn. In 1980 wordt de Heidemaatschappij geprivatiseerd en koopt Berkhoff de visvijver en richt naast de forellenkwekerij een recreatiepark op.Daarna kwam zijn schoonzoon Gerrit Hertgers in het bedrijf. Als in 2006 de pachter van viskwekerij ’t Hol aan de Elspeterweg in Vaassen overlijdt, koopt Hertgers ook deze kwekerij. In Vaassen en Emst zijn er tot aan de dag van vandaag nog twee forellenkwekerijen, die gebruik maken van het schone sprengenwater.
Nieuwe kansen
We gaan nog even terug naar begin jaren zeventig. Aan de visteelt van de Heidemaatschappij is een einde gekomen. De meeste vijvers staan sinds 1953 droog. In enkele worden nog waterlelies gekweekt, maar van bedrijfsmatig ingerichte en goed onderhouden terreinen is geen sprake meer. Wel is er een grote afwisseling van ‘weelderig begroeid land’, waternatuur en populieren-aanplant. Het is een ‘waardevolle trekpleister voor vogels’ geworden, zo is in rapporten van de Recreatiegemeenschap Veluwe te lezen. Dit weerhoudt de bestuurders niet om grootse plannen te maken. Er is een forse hoeveelheid zand nodig voor de aanleg van de rijksweg 50 tussen Apeldoorn en Zwolle. Men begroot 800.000 kuub. Het aanwezige zand in de ondergrond van het Kievitsveld voldoet aan de gestelde eisen. In de toekomst zal nog meer zand nodig zijn, voor de nieuwe verbindingsweg S9 bij Epe, namelijk 200.000 kuub. In 1973 verstrekt de provincie Gelderland de ontgrondingsvergunning en het werk kan van start.
Daarnaast maakt de overheid zich grote zorgen over de recreatiedruk. Het is 1971 en men verwacht voor het jaar 2000 dat het aantal mensen dat aan ‘openlucht recreatie-activiteiten’ deelneemt zal zijn opgelopen tot 40% van de bevolking. De Veluwe, met z’n kwetsbare natuur, zal dat nooit kunnen dragen. Drastische maatregelen zijn vereist. Langs de randen ontwikkelt men recreatiegebieden die de stroom recreanten moeten opvangen en het gebied Vossenbroek-Kievitsveld is zo’n locatie. Het bezoek per dag wordt geraamd op 14.000 personen waarvan 5.000 personen uit de directe omgeving. Niet verwonderlijk dat men een gebied van formaat ontwikkelt. In de eerste plannen gaat het om 290 hectare dag- en verblijfsrecreatie, met recreatiewoningen, stacaravans, ligweiden en stranden, kampeerterreinen, fiets-, voet en wandelpaden, (vis)water en natuur. De latere plannen concentreren zich op het zuidelijker gelegen Kievitsveld en stellen het Vossenbroek veilig als natuurgebied (3). Het aantal te verwachte bezoekers wordt bijgesteld tot 4000 dagrecreanten, die al zonnebadend de stranden bezetten of zich wagen aan een wandeling, fietstocht of rondrit in de omgeving.
Tenslotte
De voormalige visvijvers worden tegenwoordig als natuurgebied beheerd en zijn voor het benodigde water nog steeds afhankelijk van aanvoer via het ondergrondse buizenstelsel van de Handelse Beek. De beek levert echter meer dan voldoende water en het teveel vloeit af richting de omloop van de Smallertse Beek. Het is op deze plek dat Waterschap Vallei en Veluwe niet lang geleden een cascadestuw heeft aangelegd.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.