15 okt Vossenbroek – 1
Ophef om het Vossenbroek (1)
Auteur:
Evert de Jonge
Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe 153, september 2005
Inhoudsopgave:
Inleiding
Ten oosten van Emst ligt het natuurgebied Vossenbroek dat door het graven van de Grift (14e eeuw) min of meer zijn huidige grenzen kreeg. Ten zuiden, westen en noorden lagen achtereenvolgens de Lobrink, Emsterenk en Westendorp en ten oosten de buurschap Zuuk en het Vaassensebroek. Slecht eenmaal veranderde de situatie, toen in 1829 het Griftkanaal gegraven werd. Maar tot ver in de 20e eeuw zou het gebied onaangetast blijven. Ronduit ingrijpend was de aanleg van de A50 waardoor een deel van het gebied afgesplitst werd en de gelijknamige boerderij door het asfalt van de rest gescheiden werd. Ondanks het razende verkeer maakt het gebied een relatief rustige indruk. Je kunt er mooi wandelen, maar in sommige jaargetijden maakt wateroverlast dat onmogelijk.
De rust die er nu heerst, doet niet vermoeden dat het er eens heet aan toeging in en om het Vossenbroek.
In de 17e eeuw zouden de gemoederen over het gebied tot driemaal toe hoog oplopen. De oorzaak was (toen ook) wateroverlast. En dat is niet zo vreemd. De Veluwe mag dan bekend staan als een heuvelachtig gebied, waar regenwater snel wegzakt of naar lager gelegen delen stroomt, een groot deel bestaat uit polders. Daar moet het water via sloten en weteringen afgevoerd worden naar de IJssel en dat gaat in waterrijke perioden maar langzaam. Bij overvloedige regenval of smeltwater is dat een waar probleem. De laagste gebieden tussen de heuvelrand en de IJssel stromen dan geregeld over, wat in het verleden leidde tot misoogsten. Door dijkbouw, sluisjes en afwateringskanaaltjes is de overlast beperkt. Gelukkig waren er ook natuurlijke opvanggebieden -ken uw tijd- waar water kon blijven staan. Een dergelijk gebied was het Vossenbroek. Het werd omschreven als een waterig gebied waarvoor de bezitters geen grondbelasting schuldig waren vanwege de geringe economische waarde.
De ophef om het gebied begon, toen circa 1590 de Van Steenbergens zich vestigden in het Vaassense. Het ondernemen zat hen in het bloed. Zij exploiteerden een koperslagerij en maakten gebruik van groeiende vraag voor de oorlogsindustrie. De winsten waren enorm, zodat stamvader Jan van Steenbergen moest gaan investeren in nieuwe objecten. Hij kocht zodoende het Vossenbroek, bestaande uit de boerderij Havercamp, gelegen aan de rand van het gebied, en globaal 40 hectare (waterrijk) gebied. De omwonenden vonden het een slechte investering.
In eerste instantie deed Jan weinig met zijn aanwinst. Pas na Jans dood wilden zijn zonen, Dr. Marten en Mr. (koperslager) Wijer, iets met het Vossenbroek doen. Zij lieten, parallel aan de Grift, een dijk aanleggen die in de volksmond al snel naar Marten vernoemd werd (Mr. Marten van Steenbergensdijk). Tevens werd er een molentje gebouwd waarmee overtollig water de Grift in werd geschept. Op zich geen probleem voor de omwonenden. Pas toen de broers een tweede stap in het rendabel maken van het Vossenbroek deden, zou er commotie ontstaan.
Het ‘comkanaal’
In januari 1633 verzochten Marten en Wijer bij de Staten van Veluwe of zij een kom van een halve voet in het vierkant onder de Grift mochten leggen. Hierdoor zou overtollig water uit het Vossenbroek kunnen worden geleid. Via een kom en een aansluitend ‘comkanaal’ door het Essertseveld zou dat uiteindelijk in de Nieuwe Wetering belanden. Aangezien de laatste vier jaar door regenval in het Vossenbroek meer water stond dan ooit, volstond de afwatering in de Grift niet meer, aldus de broers. Gunstig was ook dat de Nieuwe Wetering geregeld te kampen had met te weinig water. Blijkbaar had de overvloedige regenval daar geen vat op. Het verzoek viel in goede aarde bij de staten, want al op 12 februari 1633 werd er een gunstig besluit genomen. Maar ook toen was inspraak mogelijk. Via kerkespraak werd het besluit in de omliggende dorpen afgekondigd met de opmerking dat eventueel gedupeerden zich moesten melden bij de Gelderse Rekenkamer in Arnhem. Er kon dan worden overlegd over schadevergoeding, zoals was toegezegd door de slimme koperslagers. Door deze truc werd eerst de vergunning verleend en dan pas met eventuele gedupeerden gesproken.
In eerste instantie werden er geen claims ingediend, zodat in mei 1633 de broers tot overeenstemming kwamen met de landeigenaren tussen de Grift en de Wetering. Acht grondbezitters beloofden het graven van het ‘comkanaal’ niet te belemmeren. Het werk kon beginnen.
Er kwam echter verzet uit een onverwachte hoek of, beter gezegd, aan de andere kant van het Vossenbroek. Daar kwamen 14 geërfden, onder aanvoering van Lambert Lubbertsen, boerrichter van Emst en Westendorp, bijeen in een spoedvergadering. Er werd besloten een krachtig protest te laten horen in Arnhem. De heren daar moesten maar eens kennis nemen van de gevolgen van de graafpartij. Maar hoe doe je dat? Gelukkig bood Wolter Snel aan de zaak te regelen in de vorm van een proces. Het vreemde aan de zaak was dat Snel getrouwd was met een Van Steenbergen. Een familievete?
Nog in mei 1633 werd de zaak aanhangig gemaakt, al was de reden van het protest was te doorzichtig. Dat volgens de geërfden het Vossenbroek nooit rendabel zou zijn en ook geen voordeel zou brengen voor de Veluwse schatkist, kon nauwelijks een argument zijn. Ook de vele verklaringen van de bewoners waren niet indrukwekkend. Zo beweerde men dat er voldoende water in de Nieuwe Wetering stroomde, er geregeld wateroverlast zou zijn tussen de Grift en genoemde Wetering en het geplande ‘comkanaal’ over het terrein van de buurschap liep. Ook beweerden de getuigen dat er door de graverij van de Van Steenbergens meer wateroverlast zou ontstaan op de Emsterenck en Lobrinck. Neen, het was duidelijk waarover het ging. Men wilde geld zien in Emst. Gespannen wachtte men op de uitspraak.
In de hoofdstad had men echter geen haast. Er was nog steeds een oorlog te voeren tegen de Spanjaard en die ging voor. Maar wie er wel haast had, was de familie Van Steenbergen. Na bijna een jaar oponthoud schakelde zij niemand minder dan Nicolaas van Geelckerken, landmeter van Gelre, in om hun belangen te verdedigen. In augustus 1634 arriveerde hij in het buurschap Emst om een (eerste) kaart te maken van het Vossenbroek (zie afb. 1). Hij constateerde dat de geërfden al een beek gegraven hadden, die in de buurschap Emst afgedamd was en omgeleid naar de Grift (A en B op kaart 1) en dat het verval tussen het Vossenbroek en de Nieuwe Wetering voldoende was om het water in goede banen te leiden. Hij negeerde hiermee de getuigenissen van de omwonenden over wateroverlast door de graverij van de Van Steenbergens.
Nicolaas, een overheidsdienaar, was duidelijk op de hand van zijn opdrachtgever. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de staten -na een resolutie van het Hof- een besluit namen. De koperslagers mochten hun kom en ‘comkanaal’ aanleggen. Om de Emstenaren enigszins tegemoet te komen, werd bepaald dat de kom bij hoog water afgesloten moest worden om overlast te voorkomen. Niet lang daarna werden de waterwerken uitgevoerd, waarbij een dijk om het Vossenbroek werd gelegd. De Van Steenbergens hadden de eerste slag gewonnen.
Wat konden de Emstenaren doen? Zij moesten zich neerleggen bij het besluit van de Staten van Veluwe. Het protest was te emotioneel geweest. Er was immers niet altijd sprake van wateroverlast en gelet op de natuurlijke weg van water zou het voor de hand hebben gelegen dat de eventuele gedupeerden oostelijk van de Grift wonende zouden protesteren. En dat was niet het geval. Toch liet het gelijk van de geërfden niet lang op zich wachten.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.