15 okt Vossenbroek – 2
Ophef om het Vossenbroek (2)
Auteur:
Evert de Jonge
Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe 153, september 2005
Inleiding
In deel 1 vertelde ik over de aanleg van het zogenaamde comkanaal, van het Vossenbroek naar de Nieuwe Wetering, en het protest van de Emstenaren. Het vervolg gaat over (nog meer) wateroverlast.
De zaak tussen de geërfden van Emst en de Van Steenbergens werd weer actueel na de winter van 1639/40.
In de Alpen moet het behoorlijk hebben gesneeuwd, want in het voorjaar zwollen de rivieren aan door het smeltwater. Het gevolg was dat de kleine kanaaltjes op de Veluwe niet konden afwateren op de IJssel. De beken en sloten hogerop raakten overvol. Ook het water op de landerijen kon niet weg. In juni stond het land tussen de Grift en de Nieuwe Wetering nog steeds blank. Het water zocht zijn weg en de dijk tussen de Grift en het Vossenbroek werd overspoeld, met als gevolg dat de boerderijen Havercamp en Harsseler onder water stonden. Bij de geërfden sloeg de vlam in de pan (augustus 1640).
Opnieuw kwam het tot een proces tussen de getergde boeren en de Van Steenbergens. Namens de Emstenaren voerde de nieuwe boerrichter Gerrit Jansz het woord. Hij betoogde dat het water ‘vroeger’ sneller wegliep, het Vossenbroek een vergaarbak was, maar dat het water er nu omheen stroomde en -bovendien- de koperslagers driemaal zoveel water afwaterden als toegestaan.
De aanklacht van de Emstenaren was zorgvuldig voorbereid. Essentieel in hun aanval was de bewering dat het ‘comkanaal’ niet door het Esschertsveld, maar door het Wijnbergsveldje was gelegd. En laat dat nu bezit zijn van de buurschap Emst en Westendorp; gewoon diefstal dus. En om hun betoog kracht bij te zetten, was er volgens de buurrichter ordinair eigenbelang in de exploitatie van het Vossenbroek. Immers, door het water te kanaliseren ontstond er bij de kom de mogelijkheid een klein papiermolentje te exploiteren. Wat de buren echt griefde, was het feit dat zij als gedupeerden via processen hun gelijk moesten halen. Zij wilden vergoeding van de door wateroverlast ontstane schade. Ondanks hun argumenten leek het erop dat zij munt probeerden te slaan uit de ondernemingen van de Van Steenbergens.
Weer kwamen er allerlei getuigen aan bod. Drie bewoners -onder wie Steven van Drecht- wisten te vertellen wat er in 1639 was gebeurd. Allereerst was het water via de Grift het Vossenbroek ingelopen via de ‘grave’ bij het molentje en over de ‘Wittendijck’ van Marten van Steenbergen. Later in het najaar drong het water door tot in de stallen en het huis van Broenis Hermans. Maar daar bleef het niet bij, want door het gegraaf van de Van Steenbergens bleef ook de Emsterbrink niet verschoond van het voortkabbelende vocht.
De Emstenaren hadden het geluk aan hun zijde. Niemand minder dan schout Gerhard ten Holthe had aan den lijve ondervonden hoe erg het was. De gezagdrager verklaarde dat hij en zijn knecht onderweg waren en plotseling geconfronteerd werden met de wateroverlast. De schout herinnerde zich dat zijn knecht gedwongen was plaats te nemen op de wagen naast zijn broodheer. Schijnbaar was dat iets ongewoons: een knecht naast een heer van stand samen op de bok. Het bleef niet bij de lokale overheid, want zelfs de dijkgraaf, jonker Pelgrum van Essen, deed een duit in het zakje. Ook hij was getuige geweest van de waterige toestanden.
Het Hof zat door de getuigenis van deze autoriteiten met de situatie in zijn maag. Immers, zij hadden toestemming gegeven voor het graven van het comkanaal. Dat leek nu de oorzaak van de problemen. Er zat dan ook niets anders op dan een vertegenwoordiger naar Emst te sturen om ter plekke poolshoogte te nemen van het graafwerk van de koperslagers. In oktober 1640 arriveerde raadsheer Van Bemmel, samen met landmeter Van Geelkercken. De laatste kreeg nu de officiële opdracht een kaartje te maken van de situatie.
Wijer van Steenbergen voelde zich allerminst in het nauw gedreven. Integendeel. Hij zette de aanval in op de Emstenaren. Volgens zijn dupliek zou de kaart zijn gelijk bewijzen. Het comkanaal was op de juiste en aangewezen plek gegraven. Dat kon Van Bemmel zelf constateren. Het lag door het ‘Lege Esschertsveld’ en ‘boven’ de windmolen. Dus hij had zich aan zijn concessie gehouden, aldus Wijer. Tot slot zouden de bewoners valse getuigenissen hebben afgelegd! Dat ook hij zich terdege bewust was van wateroverlast, bleek uit het feit dat in juli 1640 in allerijl een sluisje was aangelegd ten noorden van het Vossenbroek. Hierdoor kon er extra water teruglopen in de Grift, aldus Wijer. Hij deed echter voorkomen, alsof dit was gedaan om de boeren tegemoet te komen. Maar vrijwel direct na de aanleg van het sluisje was het al weer gesloten (augustus 1640), juist om te voorkomen dat het water via de Grift in het Vossenbroek belandde. Hierover repte Wijer met geen woord.
Zijn verweer was echter niet genoeg om de heren van het Hof gunstig te stemmen, besefte Wijer. Listig had hij daarom een aantal bewoners overgehaald voor hem te getuigen. Curieus genoeg was één van hen de door overstromingen getroffen Broenis Hermans. Hij en de anderen zorgden voor de nodige commotie door te verklaren dat het comkanaal weliswaar door het Lege Esschertsveldje was gegraven, maar dat dit gebiedje ook Lege Wijnbergsveldje heette. En dat zou een ‘gemeen’ veld zijn – gemeenschappelijk bezit dus, en niet in bezit van de buurschap. Dat de getuigen zich door hun verklaring de vijandschap van de buren van Emst op de hals haalden, deed hun niets.
De grootste steun voor Wijer kwam echter van Van Bemmel. Deze leverde een uitvoerig verslag van zijn en Van Geelkerckens bevindingen in bij het Hof (september 1640). Uit hun verklaring bleek dat de Arnhemmers hun tocht begonnen bij het huis van de koperslager. Schijnbaar arriveerden zij aan de late kant, want pas de volgende dag werd er gestart met het werk. We mogen daarom gerust aannemen dat er een goede maaltijd en een stevige borrel is gedronken op kosten van de Vaassense ondernemer. Het gezelschap werd per schip (!) vervoerd naar de dijk bij het Vossenbroek, waar zij de sluis en de kom bezichtigden. Via het comkanaal belandden zij in de Nieuwe Wetering, waar met een peilstok de diepte van het water werd gepeild. Dit herhaalden zij de volgende twee dagen, waarbij hun conclusie was dat het water in het Vossenbroek het peil in het algemeen niet verhoogde. En om de schijn van onpartijdigheid hoog te houden, werd ook elders gepeild, zodat niemand kon zeggen dat Wijer de zaak fleste, aldus de Arnhemse raadsheren. De Van Steenbergens trokken wederom aan het langste eind en de Emstenaren zaten met de gebakken peren. Zij konden fluiten naar een vergoeding en moesten bovendien opdraaien voor de gerichtskosten.
In 1641 was het weer raak. Dezelfde personen vlogen elkaar weer in de haren, maar dat was slechts een ‘kleine’ ruzie. Er werd toen een oplossing gevonden over afwatering aan de andere kant van het Vossenbroek. Wijer beloofde in mei 1642 de zaak op te lossen. Daarna ging het tien jaar goed. De kemphanen zouden elkaar weer tegenkomen tijdens een derde en laatste proces.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.