Weteringdijk 27

Weteringdijk 27

Oude woonplekken in Emst (VII):
Boerderij ‘t Hul

Auteur:
Evert de Jonge

Publicatie:
Verschenen in Ampt Epe 213, juni 2017

Inhoudsopgave:

    Inleiding

    Aan de Nieuwe Wetering in de buurtschap Emsterbroek staat de op de gemeentelijke monumentenlijst opgenomen woonboerderij ’t Hul. Op de gevel is een jaartal aangegeven: 1851. De boerderij is echter veel ouder. Vroeger was er behalve de boerderij ook sprake van een buurtschap Hul en personen met de familienaam ’t Hul.

    Ofschoon de ligging nu wordt bepaald door de straat waaraan de boerderij ligt, was dat vroeger anders. In de vroege achttiende eeuw werd ’t Hul in één adem genoemd met zijn buren, zoals katerstede De Eeuwhorst en de Boxweijde. Ook het erf De Fluyte lag niet ver, dat op zijn beurt weer nabij ’t Hinckel lag. Tussen die boerderij en ‘t Hul lag hoppenhof Rensters (1777). Een latere beschrijving noemt ’t Hul met als begrenzingen: oostwaarts De Grote Wetering, westwaarts De Kleine Wetering, zuidwaarts De Persjes en noordwaarts De Wieltjes.

    Volgens Otten betekent Hul hoogte of heuveltje. Mogelijk was er in het landschap van Emsterbroek sprake van een hoogte en werd zo de naam gegeven aan deze woonplek. Nu is dat weer niet opzichzelfstaand, want de naam hul komt geregeld voor op de Veluwe, meestal als onderdeel van een naam, zoals in Herenhul, Hulshorst en Hullenkamp.

    Woonboerderij 't Hul
    Woonboerderij 't Hul

    Oudste vermeldingen

    In een van de oudste schattingslijsten van de Veluwe, circa 1325, worden in onze streken onder andere Herbert van de Hulle en Esse up ten Hulle genoemd. Dezelfde eeuw wordt een Wilbertus uppen Hulle genoemd als tijnsbetaler in het nabijgelegen Nijbroek.

    De genoemden zullen ongetwijfeld naar hun woonplek zijn genoemd, zodat verondersteld mag worden dat ze op of in de buurt van ’t Hul woonden.

    We nemen nu een grote stap. In het doopboek van de Eper kerk wordt in 1625 Jan, zoon van Peter Jansen bij het Hull, gedoopt. Zijn peetmoeder was zijn tante Marie ‘dochter van ’t Hull’.

    In 1650 was volgens het verpondingkohier Jacobus Tichler eigenaar van ‘Het Hul sijnde huijs ende hoff van 1,5 schepel, 5 mudde gesaijs, tientbaar aan de Ree­cken­caamer ende 24 morgen bijster lant, leijt int geheel voor 28 morgen. Verpacht aan Aert Willems.’ Het goed was met een schepel keurrogge en drie gulden en twaalf stuivers tijns belast. Ook verpachtte de eigenaar nog elf morgen in de Eeuwhorst aan Aert Willems.

    Tichler was dus eigenaar van een boerderij die ongeveer 35 hectare groot was, al was de grond niet optimaal. Zijn pachter zal dan ook ongetwijfeld veeboer zijn geweest.

    De in 1604 geboren Tichler was zoon van een predikant en trouwde in 1626 met Margaretha Nilandt, telg uit een belangrijke Deventer patriciërsfamilie. Na zijn studie in de theologie was Tichler achtereenvolgens predikant in diverse plaatsen niet ver van zijn geboortestad waar hij in 1641 werd beroepen. Hij staat bekend om zijn bijdrage aan de Nadere Reformatie, een piëtistische stroming in de toen nog jonge protestantse kerk.

    Na het overlijden van Margaretha hertrouwde Tichler met Helena Roeck, weduwe van burgemeester Derck Scherf. Tichler had bij zijn eerste vrouw zes kinderen die ongetwijfeld in 1652 na het overlijden van vader een erfdeel kregen. Enkele van zijn zonen zouden ook predikant worden, een ambt dat tot in de negentiende eeuw door menige nakomeling werd bekleed.

    De tweede zoon van Jacobus, Wilhelmus (1629-1701), zal ’t Hul hebben geërfd. In tegenstelling tot zijn vader en grootvader werd hij geen predikant. Hij studeerde rechten en zou later doceren aan het Atheneum in zijn geboorteplaats. Hij promoveerde, werd hoogleraar en tevens burgemeester van Deventer. In 1662 trouwde hij met burgemeestersdochter Eva van Duren. Samen hadden zij zes kinderen. De oudste dochter, Margrieta (1663-1717), trouwde met Joan Snijder, eveneens een telg uit een Deventer geslacht. Zij zou in 1701 ’t Hul erven.

    Koop en verkoop

    De volgende eigenaar was dr. Wilhelm Snijder, die ’t Hul op 13 maart 1728 bij een boedelscheiding met zijn broers en zusters kreeg. Hij was getrouwd met Elisabeth (van) Castrins en woonde eerst in Oene, later in Heerde.

    Het echtpaar leende bij Juffrouw Anna van Sugtelen in Deventer geld met als onderpand ’t Hul. Hiermee financierden zij waarschijnlijk een aankoop in Heerde. Het echtpaar bleef niet lang in bezit van ’t Hul. Al in 1734 werden Anthonij Barnevelt en zijn vrouw Willemina Bedmar eigenaar. Op dat moment waren Gerrit Moijen, Jan Hoegen en de weduwe van Willem Berends pachters van ’t Hul.

    Zes jaar later, 1740, werd Maria Antonia Greve (1720-1807) voor 6900 gulden eigenaresse van het goed, dat nu verpacht was aan Peter Everts, en (nog steeds) Jan Hoegen en de weduwe van Willem Berends. De nieuwe eigenaresse, geboren te Hattem, was een dochter van Gerhardus Greve, die met zijn nicht Wobbina Everharda Greve was getrouwd. Het echtpaar overleed kort na elkaar (1721). Maria was toen nog jong en had als voogd haar oom Melchior Greve, schoonvader van de bekende Herman Willem Daendels. Maria trouwde na de aankoop met ds. Cyriacus Lancelot Wildrik. Zij breidden in 1769 het landbezit rond de boerderij uit. Wildrik was eerst legerpredikant, werd vervolgens beroepen in Groot-Ammers om in 1754 tot zijn overlijden in 1766 op de kansel in Hattem plaats te nemen. Het is aannemelijk dat het echtpaar alleen in de zomerdagen een kijkje nam op ’t Hul. Mogelijk gebruikte men dan de herenkamer. Overigens had het echtpaar ook een woning in Deventer waar de echtelieden nog twintig jaar na zijn emeritaat woonden. Uit het huwelijk werden vier kinderen geboren, onder wie Petronella Everharda Wildrik (1757-1824), die in 1792 te Nijbroek trouwde met de uit Venlo afkomstige majoor Cornelis Adriaan Schutter (1751-1824). Deze dochter zou ’t Hul erven nadat haar moeder in 1807 overleed. Schutter promoveerde in 1792 tot luitenant-kolonel, maar wegens zijn oranjegezindheid verliet hij in 1795 voor lange tijd het land. Zijn vrouw woonde vanaf 1795 jarenlang alleen op ’t Hul. Waarschijnlijk voegde hij zich pas omstreeks 1814 weer bij haar. Het echtpaar overleed te Epe in hetzelfde jaar, i.c. 1824. Hun enige dochter erfde ’t Hul.

    Krepel

    Maria Anthonia Schutter (1794-1832) trouwde in 1826 te Epe met de in Wageningen geboren Roelof Lijsen (1799-1852). Het echtpaar kreeg drie dochters, waarna zij in 1832 overleed. Hij volgde haar twintig jaar later. Beiden overleden op ’t Hul.

    De middelste dochter Cornelia Petronella Lijsen (1829-1885) trouwde met Berend Zwerus (1828-1910), zoon van Arend en Jannetje Kluitenberg. Zowel zij als haar man was geboren in de toenmalige gemeente Vaassen. Beiden overleden daar ook. Zij woonden toen op De Geelmolen, waar hij landbouwer was. Zij kregen elf kinderen. ‘t Hul werd al, voordat zij naar Vaassen vertrokken, rond 1850 verkocht aan Johannes Richard Krepel, ondernemer in Klarenbeek, en zijn vrouw Everdina Hagen.

    Met de verkoop aan de ondernemende Krepel werd de situatie zoals eerder: de boerderij was een belegging en de eigenaren bewoonden het niet. Wel lieten de nieuwe eigenaars de boerderij verbouwen. Mogelijk werd toen het oude Hul gesloopt om plaats te maken voor de huidige boerderij. Daarvan getuigen dus de huidige jaarletters: 1851.

    In 1878 volgde nogmaals een verbouwing, al was toen de in 1853 geboren Theodora Maria Theresa Johanna Krepel eigenaar geworden. Ook zij zou er niet wonen, maar evenals haar ouders wel verbouwen. Zij bleef ongehuwd en overleed in 1929 te Haarlem.

    Omstreeks de eeuwwisseling werd ’t Hul verkocht aan Gerrit Bonhof, die als landbouwer zich wel vestigde op de boerderij. Bijna een halve eeuw bleef de situatie onveranderd. In 1943 werd Hermannus Beekman Hermansz eigenaar van het huis, met kookhuis, berg, boomgaard met omliggend land, groot 1,57 ha.

    De bouwvergunningen gaven vanaf 1973 de volgende eigenaren: A.J. Keurhorst, die in 1973 toestemming kreeg voor de bouw van een houten veldschuur van 850 m3 met een dakbedekking van asbest golfplaten. (Dat kon toen nog.) De bouwkosten bedroegen ƒ 20.000. Voor een aanzienlijk lagere som (ƒ 1.300) werd tevens de opkamer gesloopt en in de woonkamer opgenomen. Twee jaar later werd aan het al bestaande kookhuis een melkkamer aangebouwd voor een bedrag van ƒ 3.600.

    In 1999 werd door de heer J.G. Wijngaards, die de boerderij om liet bouwen tot burgerwoning, sectie I, nr. 1704, een bouwaanvraag gedaan. ’t Hul was toen al een gemeentelijk monument. Het Gelders Genootschap omschreef het als volgt:

    ‘Een T-boerderij met bakhuis. Het betreft een markante boerderij met als kenmerken o.a. een voorhuis evenwijdig aan de dijk en een wat gedrukte massavorm, een lage gootaanzet en forse dakschilden van de dwars daarop geplaatste deel, het met riet afgedekte afgewolfde zadeldak van het voorhuis, het verschil van de grootte van de gevelopeningen, een helder hiërarchisch onderscheid tussen hoofd- en bijmassa’s, etc. alsmede een onderscheid in bekappingstypen en materialen.’

    Het genootschap adviseerde negatief op de aanvraag en wilde een gedegener plan dat recht deed aan het monumentale karakter. In 2016 verwisselde ’t Hul van eigenaar.

    Literatuur

    Ds. W.J.A. van ’t Einde, ‘Luitenant-kolonel Cornelis Adriaan Schutter (1751-1824) en de omwenteling van 1795’, in: Ampt Epe, nr. 111 ( juli 1995) 10-20.
    W.J. op ’t Hof, ‘Jacobus Tichler (1604-1652)’, in: J.B.H. Alblas, Figuren en thema’s van de Nadere Reformatie (Rotterdam 1993) 43-54.
    Nederlandsche Leeuw, 62e jrg. (1944), K. 104-115.
    Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. I, blz. 1464.
     
    Geen reactie's

    Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.